aan elkaar gewaagd zijn 1.0
opgewassen zijn tegen elkaar; opwegen tegen elkaar; elkaar waard zijn; niet onder
doen voor elkaar
Algemene voorbeelden
Ook deze keer waren de teams zeer aan elkaar gewaagd, beide ontmoetingen eindigden in een 1-1 gelijkspel.
Met woorden waren ze aan elkaar gewaagd. Soms liep de verbale strijd hoog op, waarbij Sam het meestal met een haarlengte van haar won.
Alle edities van vier kranten [...] werden eergisteren door de overheid uit de kiosken gehaald omdat ze een prognose van de kiesuitslag publiceerden. Ook dat is, zo kort bij de stembusgang, wettelijk verboden [...]. De drie grote partijen lijken aan elkaar gewaagd en maken elk kans om de sterkste formatie te worden.