afzetter


afzetter 1.0

(pejoratief)

iemand die veel te hoge prijzen in rekening brengt voor wat hij verkoopt of doet

Algemene voorbeelden


Eens vroeg hij mij naar de prijs van mijn kostuum, want hij vond mij altijd zo keurig gekleed. Ik noemde naam en adres van mijn kleermaker, de prijs van het pak, ik meen iets van zeventig gulden (begin van de jaren dertig) en hij verklaarde net zo'n kostuum als ik te willen hebben. Enige tijd later begon hij me, dit was zijn gewoonte, badinerend uit te schelden als een grote afzetter, want de kleermaker had hem voor het identieke kostuum tachtig gulden gevraagd. Toen ik aarzelend zei: "Meneer Fischer, het zou kunnen zijn dat hij iets meer stof nodig heeft voor u dan voor mij," antwoordde hij zonder blikken of blozen: "Dat kan ik me niet voorstellen. Zoveel kan dat toch niet schelen."

Wie ik tegen kwam, C.J. Kelk,

'Hoeveel is het?' 'Twaalf euro.' Dit was een nog grotere afzetter dan de vorige taxichauffeur, maar hij zag er ook nog sterker uit, zodat ik wijselijk m'n mond hield. Ik betaalde hem alleen maar en ik stapte uit.

De droogte, Herman Brusselmans,

Woordfamilie


Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen