appeltje 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een appeltje…
is een vrucht; is voedsel
Algemene voorbeelden
Hij nam je mee de stal in, zocht een wormstekig appeltje uit de hoop die voor veevoer bestemd was en duwde je weer naar buiten.
Eet jij nou maar lekker je appeltje op, vóór die mannetjes van je thuiskomen. Dag liefie, daag... Heks af. Sneeuwwitje blijft met appel achter.
Dan zei hij: "Ik heb toch een trommeltje dropjes in de auto? Dat is ook lekker. Of we nemen een appeltje mee."
Haar moeder knikte en stopte de boterhammen en een appeltje in haar tas, zodat Holly klaar was om naar school te gaan.
Combinatiemogelijkheden
met adjectief ervoor
- een lekker appeltje
De beheerders van het park herstellen de oude boomgaarden, zodat beren en herten zich te goed kunnen doen aan een lekker appeltje.
met adjectivisch voltooid deelwoord
- een gebakken appeltje
Wil blijft zitten, ze neemt nog een gebakken appeltje.
Vaste verbindingen
een appeltje met iemand te schillen hebben
Zie: een appeltje te schillen hebben met iemand
er rolt misschien nog wel een appeltje uit de kast
Woordfamilie
Overige woordfamilieleden
appeltje 1.1
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 1.1 |
---|
Algemene voorbeelden
Elke kamer heeft een nis waarin, getrouw aan de seizoenen, een bloemstuk wordt neergezet, daarnaast een beeld, een tekening, een gedicht, een houten appeltje. Het appeltje is uit één stuk appelbomenhout gehakt, langdurig gepolijst en dan in schijfjes gezaagd.