bouwheer 1.0
((vooral) in België. In België wordt het woord gebruikt voor iedereen die wat laat bouwen, zowel de initiatiefnemer voor grote bouwwerken als iemand die voor zichzelf een huis laat bouwen. In Nederland is het woord aan het verouderen en wordt het alleen gebruikt voor iemand die een groot, vooral historisch werk laat of liet uitvoeren.)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een bouwheer…
is een persoon
- [Activiteit of handeling] laat een bouwwerk maken
- [Betrokkene] laat het werk uitvoeren door architecten en aannemers
- [Object ontstaan] bouwt een huis voor zichzelf, gebouwen om te verkopen of te verhuren of gebouwen van openbaar nut
Algemene voorbeelden
De Woningbouwwet (Wet van 9 juli 1971) beschermt in het bijzonder de bouwheren die op plan een sleutelklaar huis of appartement kopen of laten bouwen indien de klant geldstortingen moet doen vooraleer de woongelegenheid is afgewerkt.
De oostelijke vleugel, aan de zijde van de vroegere cour (speelplaats) werd tussen 1752 en 1754 gebouwd door de Akense bouwheer Moretti.
Keizer Titus Flavius Vespasianus geldt als een van de grote Romeinse bouwheren. Toen hij in het jaar 69 het keizerschap aanvaardde, zette hij een bouwgolf op gang in de hoofdstad om de verwoestingen te herstellen na de maanden van burgeroorlog die volgden op de dood van Nero.
Alle openingen en aansluitingen van ondergrondse tanks moeten zich boven het maximum peil van de opgeslagen stookolie bevinden. Een nieuwe stookolietank moet altijd worden aangesloten door een erkend technicus. Na het installeren van de tank moet de bouwheer of de technicus dit binnen de maand melden aan de afdeling Water van Aminal.
Op vraag van de bouwheer werden overwegend natuurlijke materialen gebruikt: een minerale bepleistering, koper voor het dak, parket in eik, dolomietsteen als bevloering in het bureau, linoleum in de kinderkamers.
Combinatiemogelijkheden
met adjectief ervoor
- een particuliere bouwheer
In veel handelssectoren zijn specifieke arbitragecommissies in het leven geroepen. Zo is er de Verzoeningscommissie Bouw voor problemen tussen particuliere bouwheren en hun aannemer en/of architect.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
bouwheer 1.1
((vooral) in België. In België wordt het woord gebruikt voor iedereen die wat laat bouwen, zowel de initiatiefnemer voor grote bouwwerken als iemand die voor zichzelf een huis laat bouwen. In Nederland is het woord aan het verouderen en wordt het alleen gebruikt voor iemand die een groot, vooral historisch werk laat of liet uitvoeren.)
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 1.1 |
---|
Algemene voorbeelden
Er werd in 2002 eveneens een opdracht toegewezen aan externe experten om de administratiecultuur een model te verschaffen bij het onderhandelen en beoordelen van eigen onderhouds- en bouwopdrachten, bij haar specifieke rol van bouwheer op de werven en bij het evalueren en adviseren van infrastructurele subsidiedossiers.
Het gerecht verdenkt er Anhyp, gewezen medewerkers van Anhyp en meer dan tien andere tussenpersonen van, bedrijven te hebben geholpen met fiskale fraude. Er is sprake van valse attesten waaruit zou blijken dat op Uruguayaanse obligaties roerende voorheffing werd betaald [...]. De Tijd onthulde dat Sidmar één van de grote namen is en Le Soir voegde er nog BATC, de bouwheer en exploitant van het luchthavengebouw, aan toe en de Waalse gewestholding SRIW.
Het bisdom is bouwheer van het klooster.
Combinatiemogelijkheden
met adjectivisch voltooid deelwoord
- een gedelegeerd bouwheer
De gemeente vertrouwt de afhandeling van de rioleringswerken en wegenwerken toe aan Aquafin. De gemeente blijft bouwheer en benoemd Aquafin tot gedelegeerd bouwheer.