broekspijp


broekspijp 1.0

deel van een broek dat het been bekleedt; pijp van een broek

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een broekspijp…

is een pijp; is een deel

  • [Geheel] maakt deel uit van een broek
  • [Functie] bedekt en verwarmt het been, meestal het gehele been, zoals bij een lange broek, soms ook een gedeelte van het been, zoals bij een korte broek
  • [Aantal of hoeveelheid] een broek heeft twee broekspijpen

    Algemene voorbeelden


    Tot haar onpeilbare afgrijzen moest ze toezien hoe haar brutale tenen over de schoenen van de man naar zijn sokken kropen en onder zijn broekspijpen verdwenen.

    De kinderen van Arthur, Kristien Hemmerechts,

    Zijn broekspijpen eindigen halverwege zijn witte scheenbenen en hij buigt naar voren terwijl hij met de ernst en het vuur van een desperate stofzuigerverkoper praat.

    Cherry, Mary Karr,

    De Fallschirmjäger hielden de handen in de nek, strompelden moeizaam voort, een van hen sleepte zich voort, een broekspijp doorweekt van bloed.

    De Hunnen. Dl. 3: Vrede, Jan Cremer,

    Combinatiemogelijkheden


    als object bij een werkwoord


    • de broekspijpen omhoogtrekken
    • de broekspijpen oprollen
    • de broekspijpen opstropen
    • de broekspijpen optrekken

    Hij staat op, trekt zijn broekspijpen omhoog en staart naar zijn enkels.

    De kus, Jan Wolkers,

    Een oude man en vrouw, hand in hand, met hun voeten in het water. Ze waren niet zo mooi meer. Zij droeg een flodderjurk, hij had zijn broekspijpen opgerold. Strak waren hun lijven allang niet meer. Het waren de mooiste mensen van het strand.

    http://www.human.nl/index.htm,

    Zijn vader kon trouwens niet zwemmen, en als ze naar zee gingen stroopte hij niet eens zijn broekspijpen op om pootje te baden, maar bleef hij, met zijn jas over de arm, op de dijk wandelen, of dronk hij een biertje op een terras.

    Vliegen in een spinnenweb, Fernand Auwera,

    Eenmaal in de villa beklom hij de wenteltrap naar de eerste verdieping, snelde ietwat haastig voor een heer door de zaal met caravaggio's, en installeerde zich in een kleine salon op een bankje. Broekspijpen met vingers iets optrekkend.

    Opwaaiende zomerjurken, Oek de Jong,

    met adjectief ervoor


    • kapotte broekspijpen
    • korte broekspijpen
    • lange broekspijpen
    • lege broekspijpen
    • smalle broekspijpen

    Ze droegen stinkende uniformen, kapotte uitrustingsstukken, gescheurde camouflagejacks en getornde tunieken door modder en drek bevuild, opgedroogde bloedvlekken, slecht dichtgenaaide kogelgaten in de stof, gedeukte helmen, kapotte broekspijpen, kapotte laarzen.

    De Hunnen. Dl. 2: Bevrijding, Jan Cremer,

    De jochies die ik op school in de rij ruw in de rug stampte, riepen onveranderlijk een flagrant medelijden in me op omdat ze te korte broekspijpen droegen, de truitjes van hun oudere broers aan moesten, niet konden rekenen en het nooit zouden kunnen, of omdat ik ik was en er niets, helemaal niets, aan te veranderen viel.

    Sluitertijd, Erwin Mortier,

    Wat kan je doen om de Lyme-ziekte te voorkomen? Als je in het bos gaat spelen, zeker in een bos met lage begroeiing, moet je ervoor zorgen dat je huid beschermd is met behulp van lange mouwen, lange broekspijpen en gesloten schoeisel. In wouden, uit respect voor de natuur, op de paden blijven en niet over struiken en planten strijken omdat er misschien wel teken op zitten die wachten op een gastheer.

    http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/plabannl/annex6_nl.pdf,

    IJzeren haken en krakende kunsthanden uit zurig stinkende jasmouwen. Mannen op krukken die verminkte benen meesleepten, of lege broekspijpen.

    De Hunnen. Dl. 3: Vrede, Jan Cremer,

    Daarbovenop zat Erik, brillantine in zijn haar, veterdas om de hals, zijn benen in smalle broekspijpen en zijn voeten in gemsleren schoenen met dikke rubberzolen gestoken.

    Verdwaalde post, Walter van den Broeck,

    met adjectivisch tegenwoordig deelwoord


    • bollende broekspijpen
    • wapperende broekspijpen

    Met bollende broekspijpen zat ik in de wind tot de grijze mist van de namiddag het schip omsloot en alle dromen smoorde.

    Alles over Tristan, Tommy Wieringa,

    Hij is lang en mager, heeft wapperende broekspijpen en een uitgesleten gezicht.

    De Standaard,

    met adjectivisch voltooid deelwoord


    • opgerolde broekspijpen
    • opgestroopte broekspijpen

    Trophonios, met zijn fonkelende blauwe ogen, zijn broze, maar kaarsrechte houding, stond menigmaal met opgerolde broekspijpen onder de boom van de vogel arrabal in de avondschemer en lokte hem naar de onderste tak met gekir en gefluit (''ts, ts...'') en vogelzaadjes in de bruine rimpels van zijn hand.

    De reis naar Kithira, Andreas Burnier,

    Daar had hij het altijd over als hij goed gezind was. Over de tijd dat hier nog geen plavuizen lagen. En dat het dan regende en de speelplaats een grote slijkpoel was, en hij met opgestroopte broekspijpen naar zijn klaslokaal moest waden.

    Een lichtgevoelige jongen, Walter van den Broeck,

    met voorzetselgroep


    Voorzetsel: in

    • (met) de broekspijpen in de sokken
    • de broekspijpen in de sokken stoppen

    Dom en log staat de baby met zijn geknoopte zakdoek op zijn kop en zijn broekspijpen in zijn sokken vadsig tegen een reliëf aan.

    De kus, Jan Wolkers,

    Amechtig piept hij dat hij een slang gezien heeft. Meteen gaat hij zijn broekspijpen in zijn sokken stoppen. Zwaaiend met het kapmes loopt de gids even die halve wildernis in, maar er is niets te zien.

    De kus, Jan Wolkers,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding


    Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen