buurkind 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een buurkind…
is een kind; is een persoon
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is een kind van de buren; woont in een nabijgelegen huis
Algemene voorbeelden
Het natuurmuseumpje dat Alida en ik jaren geleden op een plank hadden ingericht en waar buurkinderen tegen betaling van een dubbeltje naar mochten kijken.
Thuis in Tuk werden Harry en Lineke W., hun zoon Wim met vriendin Inge en dochter Ellen, verrast door dichtgeplakte deuren met tekeningen van de buurkinderen.
Maar wij hebben vooral heel veel begrip voor ouders die vinden dat hun kind met een handicap, samen met zijn broertjes, zusjes en buurkinderen, moet kunnen schoollopen in de buurt.
De 43-jarige man stond terecht wegens het jarenlang seksueel misbruiken van zijn buurmeisje. Het slachtoffer, nu 19 jaar, deed vorig jaar aangifte. De ontucht begon toen het meisje zes jaar was en ging door tot haar dertiende. Het gebeurde wanneer zij bij de buurkinderen speelde of wanneer V. op moest passen.
Toch vond ik het heerlijk om met de buurkinderen mee naar huis te lopen.