dolblij


dolblij 1.0

(Dol- fungeert als versterkend voorvoegsel.)

heel erg blij; zeer blij; buitengewoon blij

Algemene voorbeelden


Hij kwam dolblij thuis met zijn prijzen.

De kleine blonde dood, Boudewijn Büch,

'Toen het besef éénmaal kwam dat ik echt gewonnen had, was ik natuurlijk dolblij', voegt Jan-Willem toe.

Meppeler Courant,

'Zij is hier,' fluisterde Charles dolblij, elk woord beklemtonend.

Iedereen kan het, Christophe Vekeman,

Trinko kreeg echter geen enkel matchpoint en moest uiteindelijk op 13-14, na een foute ontvangst, de zege aan de dolblije Griek laten.

http://www.trinkokeen.nl/

'Maar Marc zei dat ik echt hard moest gaan rijden als ik iets wilde, dus heb ik dat maar gedaan', aldus de dolblije amazone.

Meppeler Courant,

Combinatiemogelijkheden


met werkwoord


  • dolblij zijn

Zo heb ik een dokter moeten laten komen voor een darmprobleempje en ik zal jullie de details besparen, maar het was verre van fijn en ik was dolblij dat de man geen flauw benul had wie ik ben of wat ik doe, laat ik het daarbij houden.

http://www.lindamagazine.nl/paginas/brief3.html

Ik ben al dolblij dat hij ons met dat kapotte raam wil helpen.

Hersenschimmen, J. Bernlef,

Ik ben dolblij dat ik hier aan de slag kan.

Meppeler Courant,

De schoorsteenveger is dolblij en gaat met zijn meisje een lange reis maken.

http://www.sprookjestheater.nl/