fietsbellen 1.0
Algemene voorbeelden
Als racefietser moet je heel lang van te voren je fietsbel gebruiken om fietsers voor je te waarschuwen. Als je fietsbelt kijken ze namelijk eerst achterom om te zien of ze het echt goed gehoord hebben dat iemand zijn fietsbel gebruikt, en om te zien wie dat dan wel niet doet.
Mensen die eerst omkijken als je fietsbelt i.p.v. gewoon aan de kant te gaan. Alsof er ook een optie is dat ik een kudde buffels op een eenwieler ben en geen fietser die even wil passeren.
Prachtig en mooi al die vrolijke rode wandelaars [...]. Alleen een klein incidentje met een fietsende meneer in een gemeentevestje op het wandelpad Kerkweg-West. Hij fietsbelde een paar keer en riep 'Opzij, er komen wandelaars aan! waarop ik hem zei 'Maar meneer dit is toch ook een wandelpad?'
Ja, als ik "tweemaal met mijn fietsbel bel", hoort de man van het fietspadversperrende echtpaar het gewoonlijk niet. Hij neemt meestal de hele linkerhelft van het brede pad in beslag (zondagsfietser?) en zijn vrouw waarschuwt hem dan dat er gefietsbeld is.
Ook voor op de fiets geldt op straat: Ogen dicht en gewoon gaan. Ik fietsbel en Anna-Lynn pepperdepept er op los zodat iedereen een paar blokken van te voren al weet dat we er aan komen.
Combinatiemogelijkheden
tegenwoordig deelwoord als adjectief gebruikt
- al fietsbellend
- continu fietsbellend
- luid fietsbellend
- wild fietsbellend
- iemand fietsbellend inhalen
- fietsbellende jongens
- fietsbellende medeweggebruikers
Na het passeren van het Centraal Station, waar iedereen elkaar links en rechts inhaalt, waar verkeerslichten eerst allemaal tegelijkertijd op rood staan en daarna allemaal tegelijkertijd op groen staan, waardoor dus op elk moment iedereen op elkaar aan het wachten is, waar buschauffeurs mensen precies uit laten stappen op de weg waar ik een paar seconden eerder had bedacht te kunnen gaan fietsen en waardoor ik al fietsbellend en slingerend op de stoep uitkom en waar natuurlijk ook nog van rechts een overvolle tram al bellend aan komt rijden, ben ik op de helft van deze helse tocht.
Vor veel Amsterdammers is fietsen in de stad een regelrechte hel. Continu fietsbellend probeer je je een weg te banen door onoplettende toeristen en auto's die je soms bijna van je sokken rijden.
Even later ontwaar ik mijn bloedeigen zoon, op een trottoir aan de overkant van de weg. Luid fietsbellend probeer ik zijn aandacht te vangen.
Fietsers veroorzaken vaak hinderlijk snelverkeer. Dagelijks word ik, zelf op de fiets, bijna op het trottoir gedwongen door wild fietsbellende medeweggebruikers vol blinde haast.
Dingen die me hinderen op de fiets [...] . mensen die je 3 meter voor een stoplicht dat op rood staat voor een druk kruispunt ineens heel hard en fietsbellend willen in halen.
Er is letterlijk niets te zien, niets te horen, niets te vermoeden, niets te verwachten. Geen auto die aanzet, geen fietsbellende jongens, geen meisjes die touwtjespringen.
met bijwoord
- aandringend fietsbellen
- luidruchtig fietsbellen
iet meer getreurd om auto's, ik heb nu een scootmobiel! Ik lach me helemaal gek. Hij moet alleen wel wat harder gaan. De bedoeling was dat ik zou scootmobielen en dat Sandra dan op de fiets mee zou rijden. In theorie kan dat ook. Alleen gaat die scootmobiel zo langzaam dat Sandra omvalt als ze naast me blijft rijden. Van de week werd er luidruchtig en aandringend gefietsbeld achter me; een oma van negentig wilde me voorbij op haar vooroorlogse (WO1) Gazelle. "Sorry dat ik in de weg reed mevrouw!" ,"Ach… dat geeft toch niks jochie." Als dat ding nog langzamer zou rijden schiet het wortel!
met voorzetselgroep
Voorzetsel: naar
- fietsbellen naar iemand
Achter mijn rug kwam een vrouw aanracen. Ik zag haar niet maar dat kon ik later reconstrueren. Ze sloeg af, het fietspad op waar ik overstak. Vlak voor ze over mijn tenen zou fietsen – ze stak dus nog vóór me langs, hoe durfde ze! – klingelde ze met haar bel. Het was die combinatie: zíj maakt een overtreding en fietsbelt naar míj… Ik ontplofte.
Kathmandu is trouwens uh, apart. Eigenlijk griebes en armoede maar toch een beetje vertoeristiriseerd ineen. Je maakt hier van alles mee. Alles toetert en fietsbelt naar elkaar. En naar ons.
overig
- iemand aan de kant fietsbellen
Amsterdammers wekken graag de indruk dat ze geen minuut te verliezen hebben. Over een afstand van twee kilometer word je dertig keer aan de kant gefietsbeld door medeweggebruikers die in jou niets meer dan een obstakel zien dat hun belemmert in het bereiken van hun grootse levensidealen.
Een fietser fietsbelt een toerist aan de kant. Ik snap de fietser, maar als je zo veel haast hebt, moet je niet de kortste weg maar de minst drukke weg nemen.
Woordfamilie
Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen
fietsbellen 2.0
(neologisme)
Combinatiemogelijkheden
met bijwoord
- mobiel fietsbellen
Eigenlijk verlang ik nog wel eens terug naar het moment van mijn verwondering en ongeloof bij het zien van een krantenfoto van een man op een kruispunt in een ver Aziaties land die volgens het bijschrift op die straathoek draadloos aan het telefoneren was. Desnoods wil ik geteleporteerd worden naar de dag dat ik de eerste fietser in Amsterdam zag die mobiel fietsbelde. Of naar het jaar van die dolle dwaze dagen waar ik in een hoekje van het warenhuis uit het zicht van de mensen beschaamd en fluisterend overlegde met het thuisfront over een al dan niet aan te schaffen superkoopje.
tegenwoordig deelwoord als adjectief gebruikt
- al fietsbellend
Zelfs bakfietsmoeders met kleine kinderen erin rijden overal door rood al fietsbellend en whatsappend.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
Etymologie
Aard herkomst | inheems woord |
---|---|
Vroegste datering | 2007 |