gajes


gajes 1.0

(informeel; pejoratief)

laag en slecht volk; tuig

Semagram (extra betekenisinformatie)


Gajes…

zijn personen

      Hoofdsemagram: tuig


      Algemene voorbeelden


      Somber belde ik Emilie op en berichtte haar: 'Het gepeupel is los.' 'Wat?' zei ze. 'Nou, het gajes dan, het janhagel, mariehagel.' En ik las haar de boven geciteerde tekst voor. Maar Emilie vond dat ik toch vooral niet moest denken dat alle vrouwen zo zijn, wat ook in het geheel niet bij mij opgekomen was.

      Twee eendjes en wat brood, Renate Rubinstein,

      Aan boord van de schepen uit Holland werden gevangenisboeven - ruimen vol met gajes, zodat de gevangenissen leegkwamen - meegenomen, rapalje uit de grote steden, zwervers, ontvluchte misdadigers uit de noordelijke en zuidelijke provincies, hoeren, die op vreemde kusten in de overzeese gebieden van boord werden gezet.

      De Hunnen. Dl. 3: Vrede, Jan Cremer,

      Combinatiemogelijkheden


      met aanwijzend voornaamwoord


      • dat gajes

      Ik vertelde het verhaal, nog natrillend van ergernis. 'Kan er meteen iemand met mij meekomen? Ze staan daar te wachten op hun vrienden [...]. Ik kan de auto aanwijzen en die boys ook ...' Nou nee, dat kon niet, 'alleen op heterdaad'. 'Kunt u dan niets voor me doen? Kan dat gajes gewoon zijn gang gaan?'

      De heersende klasse, Wessel te Gussinklo,

      Woordfamilie


      Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen


      Overige woordfamilieleden