huisschilder


huisschilder 1.0

iemand die huizen en andere gebouwen schildert voor zijn beroep

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een huisschilder…

is een schilder; is een persoon

  • [Object betroffen] schildert huizen en gebouwen

    Algemene voorbeelden


    Een blik op de woonpagina's en in de woontijdschriften wekt de suggestie dat de makers een reeks pasklare sferen tot hun beschikking hebben, zoals de huisschilder zijn kleurstalen.

    NRC,

    Toen ik bij de baas moest komen op zaterdagmiddag, weigerde hij opeens mij mijn loon uit te keren. Er waren twee dure witkwasten gestolen. Had ik die meegenomen? (Er waren die week twee huisschilders aan het werk geweest. Ik had gezien hoe ze die witkwasten in hun overalls rolden 's avonds, en mee hadden genomen.)

    De Hunnen. Dl. 3: Vrede, Jan Cremer,

    In de wet- en regelgeving wordt onderhoud omschreven als het herstellen van onder andere dakbedekkingen, goten en afvoeren alsmede het werk van de huisschilder en glazenier.

    http://www.monumentenwacht.nl/f_gebrek.html