kapotwerken 1.0
heel hard werken; keihard werken; zich uit de naad werken
Algemene voorbeelden
Het feit dat wij, in plaats van te worden vermoord, ons in het kamp mochten kapotwerken, gold als een voorrecht.
Ik had daar destijds gevraagd om al mijn scènes telkens op één dag per week te plannen. Ook andere producties vergen slechts af en toe een draaidag. Voor mij is dat prima, want ik wil me niet meer kapotwerken.
Combinatiemogelijkheden
met bijwoord
- zich helemaal kapotwerken
- zich letterlijk kapotwerken
Mijn 'vakantie' vorig jaar was in Tanzania, met een groep Belgische biologiestudenten. Ik had me helemaal kapotgewerkt, in november verscheen een dagboek van de reis: 'Homo Safaricus'.
Werkdagen van 16 uur zijn hier allang verleden tijd. Je letterlijk kapotwerken, hoeft niet meer.