koeken


koeken 1.0

een samenhangende, zich meestal ergens op vasthechtende massa of laag vormen; tot een koek worden

Semagram (extra betekenisinformatie)


Koeken…

is een gebeurtenis of een toestand

  • [Gevolg of resultaat] geeft als resultaat een samenhangende, zich vasthechtende massa, vaak met de vorm van een laag

    Combinatiemogelijkheden


    met voorzetselgroep


    Voorzetsel: aan

    • koeken aan elkaar
    • koeken aan iets

    Ik ben daar toen in een verschrikkelijke sneeuwstorm terechtgekomen. De wind woei verschrikkelijk hard, de ijspegels koekten aan mijn gezicht, het was ongelooflijk koud, en ik zag helemaal niks meer.

    Scènes op het werk, Paul Desmedt,

    Ik [...] probeerde met het dunne mespuntje de bladzijden van elkaar te scheiden. Ik hoorde het scheuren van papier en trok het mesje verschrikt terug. Alle bladzijden zaten muurvast aan elkaar gekoekt.

    Verbroken zwijgen, J. Bernlef,

    Voorzetsel: op

    • koeken op iets

    Langs diezelfde weg die wij dikwijls volgden stond ook een "Meihuisje". Zo een onooglijk onderkomentje, een stulpje van een paar vierkante meter groot, belegd met plaggen waarop mos en donkerkruid koekte. Dat mos was doelbewust op het primitieve dak gepland om een beschermend warmtekussen te vormen tijdens de winter.

    De lange geboorte, Lut Ureel,

    Woordfamilie


    Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen