kroegloper


kroegloper 1.0

iemand die regelmatig naar het café gaat; iemand die veel en graag in de kroeg zit; kroegtijger

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een kroegloper…

is een persoon

      Algemene voorbeelden


      Hij heeft de motoriek van een dronkelap en hij zingt met de schorre krasstem van een kroegloper die te lang boven de jukebox uit heeft moeten schreeuwen.

      NRC,

      Stel dat Joyce en ik nog tijdens deze reis liefdespartners werden (wat de goden mogen bewerkstelligen!), nooit ofte nimmer zou ik toestaan dat ze met haar bevallige handen in het gore afwaswater zat terwijl de kroeglopers haar ook nog uitkleedden met hun ogen.

      In liefdes naam, Greta Seghers,

      Jacques Presser was bepaald geen kroegloper maar hij had zich erbij neergelegd dat na afloop van de gebruikelijke receptie toch iets feestelijks moest gebeuren, dus togen wij naar het vlakbij gelegen hotel Krasnapolski, waar Nannen en ik als zijn steun en toeverlaat het menu zouden samenstellen en de onvermijdelijke wijn (die door de jonge doctor versmaad werd) uitzoeken.

      Wie ik tegen kwam, C.J. Kelk,

      Combinatiemogelijkheden


      met adjectief ervoor


      • een volleerd kroegloper

      Je woont in Las Vegas, je hebt bloeddoorlopen ogen en ik zag je aan de toog met muntjes goochelen als een volleerd kroegloper.

      Alle families zijn psychotisch, Douglas Coupland,

      voorafgegaan door als


      • als kroeglopers

      Er zijn nog ruim 50 dagvlindersoorten over en daarvan komt meer dan de helft voor in parken en tuinen. Dat zijn vooral de wat minder kieskeurige soorten, die bijvoorbeeld geen gentianen, maar brandnetels uitkiezen om hun eieren op af te zetten [...]. Kars Veling van de Vlinderstichting typeert ze als kroeglopers. "Ze komen langs, drinken wat en zitten de volgende dag misschien al weer in een andere stad."

      NRC,

      Woordfamilie


      Als deel van een afleiding