laffelijk 1.0
((vooral) in België; verouderend)
Algemene voorbeelden
X sprong op zijn paard, rende in een snelle draf naar het Paaldorp waar hij tal van bendeleden samen zag hokken bij een menige bekers 'mensenbloed'. Als een struikrover besloop hij zijn slachtoffer en viel hem laffelijk in de rug aan, schreeuwend: 'Veterinario, ook gij moet er aan geloven!'
Hij was persoonlijk betrokken bij de organisatie van de Brusselse "Zilvermeeuwtjes", de groep verweesde kinderen van repressieslachtoffers. Dag en nacht was hij in de weer om hulp te bieden. Terwijl de officiële kerk, op zeldzame paters na, zich schandelijk afzijdig hield en de kardinaal in alle talen laffelijk zweeg, erger nog, Wildiers op het matje riep.
De geniale administrateur, schermer, vioolspeler en protektor richtte zijn pistool naar hen, een granaat ontploft, in de rook en het stof schoot hij naar zijn belagers die laffelijk vluchtten achter een tram, hij zakte ineen, zijn milt was kapot, hij stierf een week later, de man met het ijzeren hart.