met zijn drietjes


met zijn drietjes 1.0

met alle drie gezamenlijk; (zij) met zijn drieën; gedrieën; als drietal; ook: wij met ons drieën; wij drieën

Algemene voorbeelden


Moeder heeft de eerste schep al naar haar mond gebracht als vader haar een servet voorbindt omdat ze niet op haar mooie zondagse jurk mag morsen. Zo begint de maaltijd. Het slurpen heeft een aanvang genomen. Gezellig hè' zegt vader, 'zo met zijn drietjes.'

Twee vorstinnen en een vorst, R.J. Peskens,

'Sven, het eten staat op tafel!' klinkt het onder aan de trap. Het verbaast Sven dat ze hem nog roepen en niet met zijn drietjes gaan eten en gewoon iets voor hem in de pan laten zitten. Met tegenzin gaat hij de trap af.

Razend, Carry Slee,

Omdat mijn moeder de laatste tijd 's middags rust (wat een ouderwetse gewoonte) gaan we met zijn drietjes wandelen, de hond voorop, zenuwachtig sporen in het bos volgend, om haastig aan zijn plicht te denken en naar ons terug te rennen. Hij springt tegen vader op, want hij wil laten zien dat-ie het naar zijn zin heeft.

Het pistool van de rekening, Jan Willem Holsbergen,

De afgelopen nacht hebben ze met zijn drietjes bij kennissen doorgebracht, maar een structurele oplossing lijkt ver weg. Nederland verlaten willen ze niet, al is het maar omdat ze staatloos zijn en dus ook nergens anders heen kunnen.

Algemeen Dagblad,