olijkerd


olijkerd 1.0

iemand die olijk is; olijk persoon

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een olijkerd…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is olijk; wordt olijk gevonden

    Algemene voorbeelden


    Een enkele keer dringt zo'n mengvorm door tot de standaardtaal: plotseling en eensklaps kennen we allang en een olijkerd heeft er plotsklaps van gemaakt.

    De Standaard,

    Laatst op een feest, een oom van mij, het was een grote familiereünie, en een of ander achterneefje dat nogal goed met een viool uit de voeten kan, Arjen heet hij, een jongetje van acht geloof ik, werd verzocht viool te spelen en die oom, altijd al een olijkerd, liep met het viooltje in de hand van het ene vertrek naar het andere roepend 'Arjen!', 'Arjen!' en het kind liep er met pretoogjes achteraan, 'Ik ben hier!'

    De drie mannen van Ypsilanti, Peter De Graef,

    Combinatiemogelijkheden


    met adjectief ervoor


    • een onverbeterlijke olijkerd

    Een andere onverbeterlijke olijkerd was De Suisse: orde en tucht in de kerk, dat wel, maar eens daarbuiten was hij een onstelpbare spraakwaterval, een vat vol pikante herinneringen.

    Memoires van een kerkuil, Robin Hannelore,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding