op weg gaan 1.0
een route of traject beginnen te volgen; een tocht aanvatten; vertrekken
Algemene voorbeelden
Elk jaar gaan vele duizenden pelgrims op weg naar Santiago de Compostela.
Ze stapt in haar auto en gaat op weg naar het hotel.
De volgende dag gingen ze op weg naar huis.
Zo kwam het dat wij ons met zijn vieren op weg begaven.