op zijn zondags 1.0
Algemene voorbeelden
Hij was op zijn zondags, in een ouderwets lichtgrijs pak, en van dezelfde stof droeg hij een pet.
Mijn andere reisgenoten zijn wat langer het bekijken waard. Gewone mensen uit de streek, niet op hun zondags, niet op hun weekdaags, maar met meer pakjes naast zich en tussen de voeten.
Hij droeg goedkope kleren. Uit zijn borstzak zwiepte een lefdoekje. Een volksjongen op zijn zondags, zo zag hij eruit. Dat was hij ook. Alleen was het woensdagavond.
De meeste kerkgangers zijn oudere echtparen. De mannen heten Jim, Jack, Gregg of nog anders, maar haast alle vrouwen heten Ruth. Ze zijn op zijn zondags gekleed.
Het dorp bewaarde de herinnering aan een tijd waarin dit het machtigste boerenbedrijf van de wijde omtrek was, een tijd waarin de Van Blijdensteins altijd op z'n zondags gekleed gingen en hun handen niet vuil maakten met werken.