pijproker 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een pijproker…
is een persoon
- [Activiteit of handeling] rookt
- [Object betroffen] pleegt een pijp te roken
Algemene voorbeelden
De verkoop van pijptabak steeg in Frankrijk bijvoorbeeld van 2,7 miljoen kilo in 1819 tot 27 miljoen kilo in 1899. Zo rond deze tijd begonnen ook de Nederlandse kolonies Java en Sumatra grote hoeveelheden tabak te produceren. Dankzij de kennis van de Nederlandse telers en mengers, was deze tabak uitzonderlijk koel, rijk en brandde langzaam, zodat hij bijzonder in de smaak viel bij pijprokers.
Er zijn ongeveer 60 verschillende soorten tabaksplanten, maar slechts twee daarvan zijn echt interessant voor de pijproker: de Nicotianas tabacum en de Nicotianas rustica, waarvan alle moderne pijptabak gemaakt wordt.
Ik was in een gemeenschap beland die louter van de zee afhankelijk was. Vrouwen hielden buurpraatjes en oude mannen, vissers, hadden zich tot een kluitje pijprokers samengeschoold en kinderen speelden op straat.
Combinatiemogelijkheden
als subject bij een werkwoord
- trekken
Kwijlt de pijproker in zijn pijp, als de eerste de beste koperblazer uit een fanfare? Dat niet, maar bij verbranding van tabak komt water vrij, en op die manier wordt de pijp van binnen nat en klam. Daardoor zal een pijp bij de 2e keer roken zonder rust moeilijker blijven branden. Om de pijp toch aan de praat te houden zal de pijproker dus sneller en harder moeten trekken, en daardoor loopt de temperatuur in de kop hoog op; de rook wordt dan scherp en bijtend ... Rust voor de pijp dus, en zo heeft een pijproker al snel evenveel pijpen nodig als hij per dag wil roken.