roodharig


roodharig 1.0

met rood haar; rood haar hebbend; voorzien van rood haar

Algemene voorbeelden


Soms had Henri er nog een stukadoor bij, een felle roodharige man voor wie ze bang was.

Hokwerda's kind, Oek de Jong,

De rondborstige, roodharige Flo, die zowat het uitdagende oertype van zijn slachtoffers voorstelde en bovendien niets liever deed dan 's nachts alleen door de stad dolen, vroeg er als het ware om om in de klauwen van de psychopaat te vallen.

Cargo, Patrick Conrad,

Is de roodharige Magdalena immers niet een voorbeeld van de vrouw die de kleinburgerlijke verminking van de vrouw, alsook van erotiek en seksualiteit, niet wil accepteren en die evenmin bereid is zich neer te leggen bij de patronen van de traditionele mannenwereld?

De Standaard,

Een vriendelijke, roodharige jongen met een zacht roze velletje.

Werk, Josse De Pauw,

De forse, roodharige buurvrouw stond voorovergeleund op de ijzeren rand van het balkon, je zag de donkere spleet tussen haar zware borsten, en bij iedere bries waaide de dunne stof van haar zomerjurk omhoog en onthulde een bloot stuk dijbeen.

De Hunnen. Dl. 3: Vrede, Jan Cremer,

Het condolerende, albasten meisje was roodharig, had stellig een melkblanke huid en kon zich derhalve niet veroorloven lang in het zonlicht te verkeren.

De zonnewijzer, Maarten 't Hart,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding