slenteren 1.0
Algemene voorbeelden
Niet slenteren, niet in etalages kijken, om groepjes mannen heen lopen, in paniek raken als je stappen achter je hoort, een omweg maken om niet door een donker straatje te hoeven, zorgen dat je nooit iemand recht in zijn gezicht kijkt, want ogenkontakt, per ongeluk, is al een uitnodiging.
Wij zien maar een viertal hoertjes, slenterend of half verscholen in een portaal.
Zoals in Zuideuropese steden en dorpen de bevolking na het avondeten massaal naar de hoofdstraat gaat om al slenterend met elkaar de laatste nieuwtjes uit te wisselen, zo gebeurt dat ook op Internet.
Combinatiemogelijkheden
met voorzetselgroep
Voorzetsel: door
- door de hoerenbuurt slenteren
- door winkelstraten slenteren
Ze slenterden uren door winkelstraten.
We slenterden door de hoerenbuurt. Een stadsdeel waar de kroegen exotische namen op hun ramen en uithangborden droegen [...] en waar alles in pijnlijk rood licht was gevangen.
Voorzetsel: in
- de tuin in slenteren
Nog maar nauwelijks spatten de bessen open onder de vork of hij slenterde alweer mismoedig de tuin in, want hij wist dat het gevoel zich niet liet dwingen, dat het alleen maar terug zou keren als hij er niet aan dacht.
Voorzetsel: naar
- naar buiten slenteren
- naar de keuken slenteren
Hij slenterde glimlachend en hoofdschuddend naar buiten en kwam daar Tina weer tegen, die hem met een brede glimlach opwachtte.
Deleu hoorde hem in de ijskast rommelen en slenterde naar de keuken.
Voorzetsel: over
- over het basketbalplein slenteren
- over straat slenteren
Toen ze op het plein arriveerden, riep Ralph luid naar een van de kereltjes die over het basketbalplein slenterden.
De hele dag had hij maar wat over straat geslenterd en verpletterend veel last van heimwee gekregen.
Voorzetsel: rond
- de kamer rond slenteren
Ik sprong van de stoel en slenterde de kamer rond.
Voorzetsel: overig
- langs de straten slenteren
We slenteren langs de straten, en ik ben moe.
- straat in, straat uit slenteren
Mijn broer en ik slenterden straat in, straat uit [...]. Ons geslenter, onze manier van kijken en oordelen, verplichtte tot niets.
tegenwoordig deelwoord als adjectief gebruikt
- slenterende tred
Mijn vader, oud. De gedachte ergerde me. Zijn slenterende tred over de vloertegels naar de badkamer ook.