verhip 1.0
((vooral) in Nederland; eufemistisch; (vooral) gesproken taal)
Algemene voorbeelden
'Eerst even die verhipte afwas doen,' zegt ze. Dat is ook zoiets van de Cleary's. Ze vloeken bijna nooit. Het is altijd verhip en verdikkeme en chips in plaats van shit.
Verhip had ie nou zijn tanden maar gepoetst! Overal waar ie met zijn tong kwam, voelde hij restjes draadjesvlees die tussen de kieren van zijn gebit bekneld waren geraakt.
Zelfs bij de jacht is het niet de bedoeling dat een fret een konijn vangt. De uitgangen van een konijnenburcht worden afgezet met vangnetten, de fret wordt in een van de buizen los gelaten. De konijnen binnen schrikken zich een hoedje, verhip daar komt een bunzing aan, weg wezen, En vervolgens lopen ze in de netten van de jagers.
Verhip een fazip! Wat krijg je als een paard en een ezel met elkaar kruist? Juist, een muilezel. En een labrador met een poedel? Jawel, een labradoedel. Maar wat komt er uit als een fazant een kip bespringt? Een fazip natuurlijk!
Verhip, ik heb een winterdip.