vief 1.0
Combinatiemogelijkheden
met substantief
- een vief kind
- een vieve kerel
- een vieve zestiger
- mijn vieve opa
'Shirley Temple, dat is een vief kind,' zei tante Mona. 'Ge kunt al hetgeen ze voelt op haar gezichtje lezen.'
In de Spoorstraat herken ik de lingeriezaak waar mijn corpulente omaatje zich gewoonlijk met engelengeduld een nieuw korset liet aanmeten en ooit overging tot de aanschaf van die buitenissige peignoir met pied-de-poulemotief en minuscule turquoise ruches; een aankoop die mijn vieve opa een heel nieuwe kijk op zijn eegaatje gaf.
Terwijl hij door een grote marechaussee tegen de muur gezet werd, leek hij weinig meer op het vieve kereltje dat in zijn zwarte uniform zo parmantig kon stappen, de hand omhoog, toegejuicht door de duizenden zwarthemden op het Museumplein.
met bijwoord
- erg vief
- heel vief
- minder vief
- nog vief
Met enkele terloopse blikken in de richting van het buffet kon hij het Amerikaanse echtpaar opnemen. Tegen de tachtig moesten ze zijn. De man begon broos te worden [...]. Het wijnglas beefde in zijn hand. Zijn vrouw was nog vief en droeg prachtige ringen.
met werkwoord
- vief blijven
- vief door het leven huppelen
- vief komen aanzetten
- vief worden
- vief zijn
Met een dienblad in de hand komt Emiel vief aanzetten. Behendig schenkt hij de gevraagde pinten.