viezerd


viezerd 1.0

iemand die vies of smerig is; iemand die dingen doet die als vies of smerig beschouwd worden; viezerik
Ook gebruikt als scheldwoord.

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een viezerd…

is een persoon

      Algemene voorbeelden


      "Die vent is zo seniel als de pest. Die laat zijn stront en zijn pis lopen of het kermis is. De grootste viezerd van het hele huis."

      Keefman, Jan Arends,

      Ze voelde zich een beetje dronken door de drank en liet per ongeluk een boer. 'Viezerd!'

      Een hete ijssalon, Heere Heeresma,

      'Hij wil altijd dat ik in mijn nakie naast hem kom liggen,' giechelde ze. 'Dat lijkt mij ook wel lekker,' zei hij glimlachend. 'Dan ben jij dus ook een viezerd.' Toen hij dat openlijk had toegegeven keek ze hem lichtelijk verontrust aan.

      Opwaaiende zomerjurken, Oek de Jong,

      "Moeder, er staat een vent in het portaal te piesse..." klonk het van boven [...]. "Nou... wil je wel eens weggaan, viezerd!' klonk het hard en galmend door het trapgat. Hij draaide zijn hoofd zowat van zijn nek toen hij haar, daar, hoog boven zich probeerde aan te kijken en onderwijl de spieren in zijn onderlijf aantrok om die dampende straal af te knijpen.

      Heeresma helemaal, Heere Heeresma,

      Woordfamilie


      Als deel van een afleiding