wintergast 1.0
iemand die in de winter tijdelijk ergens te gast is, voornamelijk als toerist
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een wintergast…
is een persoon
- [Tijd] verblijft ergens in de winter
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is aanwezig als gast, vaak als toerist
- [Activiteit of handeling] verblijft tijdelijk op een bepaalde plaats die niet zijn woonplaats is
Algemene voorbeelden
De chauffeurs rijden van daaruit de vakantievierders naar de skipistes en nemen zaterdag aan het eind van de middag wintergasten mee terug.
wintergast 2.0
dier dat alleen in de winter in een bepaald gebied of op een bepaalde plaats verblijft,
vooral trekvogels die buiten dat seizoen in koudere streken verblijven
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 2.0 |
---|
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een wintergast…
is een dier
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is tijdelijk aanwezig in een bepaald gebied of op een bepaalde plaats in de winter
- [Verscheidenheid] is bijvoorbeeld een eend of een gans van bepaalde soorten die in de zomer in het Hoge Noorden verblijven
Algemene voorbeelden
Landbouwgebieden met hoge waarden voor weidevogels en wintergasten en bosgebieden met een recreatieve functie.
Daarna verschijnen duizenden wintergasten, zoals smienten, ganzen en zwanen, die in het hoge noorden hebben gebroed.
De watervleermuis is veruit de belangrijkste wintergast, maar ook de bedreigde franjestaart is een jaarlijkse verschijning.