winterhalfjaar 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een winterhalfjaar…
is een halfjaar; is een periode; is een tijd
- [Deel] is een deel van een jaar
- [Duur] duurt zes maanden
- [Tijd] begint op het noordelijk halfrond, afhankelijk van de gehanteerde berekening, in september, oktober of november
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] heeft de winter als kenmerkende tijdsperiode
Algemene voorbeelden
Ons winterhalfjaar (23 september-21 maart = 179 dagen) is korter dan ons zomerhalfjaar (21 maart-23 september = 186 dagen).
Het karakter van de weersverschijnselen in Nederland hangt in sterke mate af van het seizoen. Dit geldt niet alleen voor de temperatuur, maar ook voor de buiigheid van neerslag, voor mist, wind, onweer en talloze andere verschijnselen. De grootste verschillen treden uiteraard op tussen zomer en winter. Daarom wordt in de hier gepresenteerde meetreeksen vaak onderscheid gemaakt tussen het zomerhalfjaar (april t/m september) en het winterhalfjaar (oktober t/m maart).
In de periode 1910-2009 is de jaarlijkse hoeveelheid neerslag in Nederland toegenomen met 172 millimeter (25 procent). De toename is statistisch significant voor bijna alle stations. In het winterhalfjaar (oktober-maart) en het zomerhalfjaar is de toename, respectievelijk, 108 millimeter (35 procent) en 61 millimeter (16 procent).
De minimale concentratie van opgelost zuurstof in het pelagiaal van de Zeeschelde mag niet minder dan 5 mg zuurstof/L bedragen in het zomerhalfjaar (1 mei - 30 oktober) en mag niet minder dan 6 mg zuurstof/L bedragen in het winterhalfjaar (1 november - 30 april).