yo 1.0
(zeer informeel; (vooral) gesproken taal)
Algemene voorbeelden
Wij moeten toe naar een situatie waarin een debat tussen ministers en Kamerleden ongeveer zo verloopt: 'Yo, Dude, wot de fok? Ik kom net binnen!' 'Gast, wat de neuk wot de fok? Ik toch ook?' 'NZa, NZa, zijn dat die pilletjes?' 'Yo gast, alsof ík dat weet!'
"Hold up", zegt hij. Zijn telefoon rinkelt. „Yo man…"
Er gaat een pingel. De eerste van veertien pingels die in het volgende halfuur nog zullen volgen. Ik kijk mee op het scherm van de iPhone van mijn veertienjarige nichtje: een snapshot. Op de snapchat. Een hond die ondeugend over het randje van een bed heen kijkt. 'Yo, mothafucka, whassup?' heeft de snapchattende vriendin erbij gezet.
Een app die je met een piratenaccent vertelt waar je auto geparkeerd staat? Check. Een app waarmee je de boodschap 'yo' (en alleen dat) naar een ander kunt sturen? Check. Je kunt het zo gek niet verzinnen of er bestaat een app voor. Leuk hoor, maar je moet zo'n app wel eerst downloaden.