besttijd 1.0
((vooral) in België)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een besttijd…
is een tijd
- [Duur] heeft de kortste duur in vergelijking met andere gemeten tijdsduren
- [Object betroffen] heeft betrekking op een sportprestatie
Algemene voorbeelden
De Fransman, die een dag eerder ook al het wereldrecord op de 200m vliegende start had verbroken, legde de kilometer af in 56.303 en was daarmee ruim twee seconden sneller dan de vorige besttijd.
Combinatiemogelijkheden
als object bij een werkwoord
- een besttijd noteren
Van de Kraats was helemaal op dreef: als startzwemster op de estafette noteerde zij ook nog een besttijd op de 100m rugslag.
met adjectief ervoor
- de nationale besttijd
Nadat zij dinsdag het Belgisch record op de 100 meter verbeterde, evenaarde Brigitte Becue gisteren op de wereldbekerwedstrijden kortebaan in het Italiaanse Imperia de nationale besttijd op de 50 meter schoolslag.
- een olympische besttijd
- een persoonlijke besttijd
Onze zuiderburen belandden ook op het hoogste podiumtrapje in de ploegenachtervolging. Daarvoor zorgden Christophe Capelle, Philippe Ermenault, Jean-Michel Monin en Francis Moreau, die Rusland met een olympische besttijd van 4.05.930 bijna twee seconden terugwezen.
Hij vestigde dit seizoen met 9''93 een persoonlijke besttijd.
Als Stevens drie weken voor de Spelen een persoonlijke besttijd loopt op de 100, waarin moet dat dan uitmonden op de 200 in Atlanta?
met voorzetselgroep
- een besttijd van 7.49
- een besttijd van 2u.34
Twee jaar geleden liep ik op dezelfde meeting een besttijd van 7.49.
Bij de vrouwen viel de Zwitserse favoriete Nelly Glauser, met een besttijd van 2u.34 achter haar naam, nog voor halfweg uit.
met bezittelijk voornaamwoord
- haar besttijd
- zijn besttijd
Gestart met 7 deelneemsters werd ze alsnog 6de in 21'19"48 ruim 2 minuten boven haar besttijd.
Impens, die gehoopt had beter te doen dan zijn besttijd van twee seizoenen geleden, slaagde daar heel nipt in: 7.49.78.