bucht


bucht 1.0

((vooral) in België)

ondeugdelijke of vieze waar; rommel; troep

Semagram (extra betekenisinformatie)


Bucht…

is rommel

      Algemene voorbeelden


      Ze denkt niet dat haar broers al eens een drug hebben geproefd. Het gaat hen - vooral Toine dan - om het principe van de vrijheid. 'Maar komt met die bucht niet in mijn huis,' had haar moeder gezegd.

      Koud, Geertrui Daem,

      Zijn spaghetti was écht lekker, en zelfs de rosé die we erbij dronken was beter dan het bucht dat je overal elders kreeg ingeschonken.

      Verdwaalde post, Walter van den Broeck,

      Combinatiemogelijkheden


      met substantief ervoor


      • dat soort bucht

      Ik zag dokter Pizzebed lopen, helemaal onder de as en dat soort bucht.

      De droogte, Herman Brusselmans,

      met telwoord ervoor


      • allemaal bucht

      'Oké, zout op je friet of in je soep, dat is niet meer dan normaal, maar waarom zou je het pikken dat koekjes vol zout zitten? Allemaal bucht, dat is het tegenwoordig.'

      Mank, Herman Brusselmans,