A - Als spreuk
credo quia absurdum 1.0
(taal en taalkunde)
Algemene voorbeelden
Credo quia absurdum is een Latijnse uitdrukking, die betekent: "Ik geloof omdat het absurd is". De uitdrukking wordt toegeschreven aan Tertullianus. In zijn werk De Carne Christi zegt hij dit niet, maar wel gebruikt hij een soortgelijke verwoording (De Carne Christi V, 4): "[...] Mortuus dei filius; credibile est, quia ineptum est. Et sepultus resurrexit; certum est, quia impossibile." (In sommige edities staat aanvullend het woord prorsus tussen filius en credibile. Voor de betekenis heeft dit geen beslissende invloed; prorsus heeft een versterkende werking). (Vertaling: De zoon van God is gestorven; dit is geloofwaardig, omdat het absurd is. En eenmaal begraven herrees hij; dit is zeker, omdat het onmogelijk is).
Ik ben heel rustig, lijd heus niet aan godsdienstwaanzin, ben toegankelijk voor alle redelijke kritiek, d.w.z. op rede en verstand gebaseerde kritiek: credo quia absurdum is misschien alleen in hogere zin noodzakelijk.
Het "Credo quia absurdum" ("Ik geloof omdat alles zonder rede is") van Tertullianus, werd in de vroege Scholastiek vervangen door het "Credo ut intellegam" ("Ik geloof opdat ik zou begrijpen") van Anselmus van Canterbury (1033-1109), en later door het "Intellego ut credam" ("Ik begrijp opdat ik zou geloven") van Abelardus (1079-1142).
Wie gered wil worden moet de gave van het 'geloof' bezitten – een geloof dat zowel ingaat tegen de evidentie van de zintuigen als tegen ieder redelijk inzicht. Denken we maar aan de bekende boutade van Tertullianus: credo quia absurdum (ik geloof omdat het absurd is).
Het gehele geloof van de katholieken gaat tegen het gezonde verstand in. En dat wordt ook rondweg toegegeven door de christelijke schrijver uit de oudheid Tertullianus, die eerlijk bekend heeft: "Credo quia absurdum; ik geloof het, omdat het ongerijmd is."
B - Als substantief
credo quia absurdum 1.0
Algemene voorbeelden
Het was Tresckow geweest die hem bewust had gemaakt van het feit dat de ware adeldom stak in de bewuste, ja zelfs mathematische negatie van alles wat naar rationele zin en duiding verwees. Maar had hij, Eduard, wel geleefd naar dat door Tresckow gepredikte credo quia absurdum? Terwijl hij vóór zich op de wegkruising zag hoe een door doodsangst gedreven moeder een kleuter aan de haren achter zich aan sleepte, bedacht hij hoe hij, tegen Tresckows regels in, nu juist geprobeerd had het augustijnse adagium na te leven door het te willen materialiseren.
In laatste instantie echter schoot de rede tekort om dit soort raadsels op te lossen, en kon de religie zich alleen beroepen, aldus Bayle, op een credo quia absurdum, dat hijzelf - al dan niet oprecht - aanbeval als de enig juiste houding.
De avant-garde, met haar geloof in het "nieuwe", met haar credo quia absurdum creëerde een klimaat waarin Van Ostaijen zichzelf kon zijn: een non-conformistische dichter, spelend als een kind, op zoek naar de oorspronkelijkheid van het woord.
Wormer tikte daar Godfried Bomans op de vingers omdat deze, in zijn gesprekken voor de televisie, gespreksgenoten als jongeling zich rustig liet beroepen op de 'letterlijke opvatting van de bijbel', ja op het credo quia absurdum (ik geloof omdat het ongerijmd is).
Reve breekt door een barrière heen en kan de absurditeit van zijn geloofsaanvaarding plotseling onder ogen zien. Het is het aloude "credo quia absurdum" dat als zich als verhelderend inzicht aandient.
Maar het was nu juist die paradox die het tot een geloof in religieuze zin maakte. Een geloof dat dat van het christendom, ja zelfs het lutherse te boven ging omdat het aan de zo schrale Brandenburgse zandgronden en de tot niets dienende moerassen van Oost-Pruisen ontworsteld was. Een ex nihilio, een credo quia absurdum.