donkerharig


donkerharig 1.0

met donker haar; donker haar hebbend; voorzien van donker haar

Algemene voorbeelden


Toen ik in groep vijf zat, liep ik op een zonnige woensdag achter een jonge donkerharige vrouw met een grote paarse zonnebril en een lange zwarte jas in de richting van Boone County Savings Bank.

De necrologieschrijver: een obsessieve zoektocht, Porter Shreve,

Ik had een blik met heerlijke chocoladetoffees meegebracht [...]. Twee van onze dames bogen zich er verrukt over. Allebei mooi, jong, goedlachs en donkerharig zaten ze in diepe aandacht te turen en te twijfelen welke ze zouden pakken.

Twee eendjes en wat brood, Renate Rubinstein,

Ernesto was geliefd, bij alle dorpsbewoners, maar speciaal bij Désirée, een donkerharig meisje met lichtgrijze ogen en de dochter van Pito, de smid.

Verbroken zwijgen, J. Bernlef,

Blonde mensen ruiken anders dan donkerharige types.

http://www.nea-nederland.nl/

Ara leeft op haar gevoel, houdt niet van denken en kan niet goed uit de voeten met de taal, blijkt verregaand woordblind, en is daarbij onthutsend groot, dik, log en donkerharig.

NRC,

Aan de bar raakt ze in een heftig gesprek met een donkerharige jongen [...]. 'Blijf je nu even zitten?' vraagt hij als ze eindelijk terugkomt met bier en een jus. 'Dat was Abdel, ik krijg nog een geeltje van hem maar hij zegt dat hij het niet heeft, de zak.'

Een soort Engeland, Robert Anker,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


donkerharig 1.1

( Gezegd van dieren)
met een donkere vacht; een donkere vacht hebbend; voorzien van een donkere vacht

Algemene voorbeelden


Bij het zwartwild is het Europese wild zwijn met zijn regionale verschillen niet te verwarren met andere 'wilde zwijnen', die afstammen van verwilderde donkerharige tamme varkens, bijvoorbeeld uit Australië of de Filippijnen.

http://www.delicatessenhuis.nl/

Woordfamilie


Als deel van een afleiding