drankzuchtig


drankzuchtig 1.0

belust op drank; geneigd tot drinken; met drankzucht; drankzucht hebbend

Algemene voorbeelden


Zijn vader, een drankzuchtige woesteling, zag ergens een portret van een meisje. Ze bleek de dochter van een rabbi te zijn; hij trouwde haar terstond.

Ik draag geen helm met vederbos, W.F. Hermans,

Ik heb nooit goed begrepen waarom dit glittermodel bij ons op de redactie is komen werken. Waarom niet in de filmwereld, of als luxe-gigolo voor drankzuchtige, poenige dames met een verweesde kut?

De laatste woorden van Leo Wekeman, Yves Petry,

De man is drankzuchtig en gewelddadig, en wil de scène overdoen met een andere vrouw die hij ervoor betaalt.

De Standaard,

Hoe echt zijn aandrang ook geweest was de jongen uit deze minderwaardige vertoning weg te sleuren (zoals in het verleden een arbeidersvrouw haar drankzuchtige man uit de kroeg), toch won zijn onbaatzuchtige hartstocht voor volmaakte schoonheid, of wat hij daarvoor aanzag, het met gemak van welke andere overweging dan ook.

Een valse nicht, Guus Vleugel,

Roman van de Canadese schrijfster Barbara Gowdy (1950) over een eigenaardig gezin - een onberekenbare vader, een drankzuchtige moeder en hun drie zeer verschillende dochters - aan het begin van de Koude Oorlog.

NRC,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding