elrits 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een elrits…
is een vis; is een dier
- [Afmeting] is 7 tot 13 cm lang
- [Kleur] heeft een witgele buik die bij mannetjes in het paaiseizoen rood kleurt en heeft een patroon van donkere vlekken op de flanken; kan bij gevaar de kleur van zijn omgeving aannemen
- [Lichtreflectie] heeft een goudachtige weerschijn
- [Vorm] is spoelvormig
- [Bouw] is gewerveld
- [Voortplanting] legt eieren; paait in grindbanken
- [Plaats] leeft in zoet water, in heldere, snelstromende, ondiepe beken
- [Woongebied] komt voor in Noord-Amerika, Europa en Azië
- [Leeftijd] wordt hoogstens 5 tot 6 jaar oud
- [Gedrag] is een alleseter; leeft in scholen
Wetenschappelijke naam: Phoxinus phoxinus
Rijk | Animalia; Dieren |
---|---|
Stam | Chordata; Chordadieren |
Klasse | Osteichthyes; Beenvissen |
Orde | Cypriniformes; Karperachtigen |
Familie | Cyprinidae; Eigenlijke karpers |
Geslacht | Phoxinus |
Soort | Phoxinus phoxinus |
Algemene voorbeelden
De elrits is een kleine vis (7 tot 9 cm) met een patroon van donkere vlekken op zijn flanken. Deze flanken contrasteren sterk met de witgele buik. In het voortplantingsseizoen krijgt de buik bij mannetjes een rode kleur. Tijdens het paaien zetten de vrouwtjes eitjes af in grindbanken in beken en kleine riviertjes. De elrits wordt beschouwd als een typische soort voor heldere, snelstromende beken.
Er zijn feitelijk slechts twee populaties, die overigens geen kans op genetische uitwisseling hebben, daarom is de elrits in Nederland zeer kwetsbaar [...]. In Noorwegen breidt de vis zich uit. Daar wordt de elrits beschouwd als een voedselconcurrent van de jonge forel en andere zalmachtige vissoorten. Beektrajecten en meren waarin de elrits domineert, zijn verloren als opgroeigebied voor zalmachtigen, blijkt uit ervaring.
Het verlies aan natuurlijke structuurkenmerken van de waterlopen leidt tot het verlies aan biodiversiteit: - afname stromingspatronen [...]; - afname van snelstromende zones die noodzakelijk zijn voor typische paai- en opgroeihabitats voor stroomminnende vissoorten (beekforel, barbeel, kopvoorn, serpeling, elrits enz.).
'Nu het land niet meer wordt overbemest, is het water helder en gezond.' 'Er moeten grote vette snoeken in,' zegt Bo. 'En bittervoorns,' zeg ik. 'Staafwantsen.' 'Stekelbaarsjes.' 'Geelgerande watertorren.' [...]. 'Elritsen,' zeg ik. 'Waterspinnen,' zegt Bo.