gezeglijk 1.0
Algemene voorbeelden
Ik was vroeger een onderhoudend man, dacht hij, toegewijd, gezeglijk, niet gedwee, ook niet allergemakkelijkst, maar dat hoef je niet te zijn.
Als kind was hij gezeglijk. Lange tijd deed hij helemaal uit zichzelf zijn huiswerk, hij interesseerde zich zeer voor de natuur, fauna én flora, hij was trouw aan zijn vrienden, geduldig met zijn zusje, hij speelde tennis op het hoogste niveau, gebruikte geen drugs en had, voorzover zij wist, zelfs nooit een sigaret gerookt.
'Als wees wen je je misschien gemakkelijk aan om in de gebiedende wijs te leven,' zei tante Irmgard peinzend. 'Wees dankbaar! Wees gezeglijk! Maar daar hopen we jou nooit op te betrappen. Jij hoeft onze liefde niet te verdienen.'
Voor extra publiciteit zorgde het Leger des Heils dat dit verhaal over gangsters en heilsoldaten aanstootgevend vond. De concurrentie kon daar alleen maar aantrekkelijke muziek en mooie lokaties tegenover stellen. Desondanks stonden de Londenaren gezeglijk in de rij voor The King and I, een successtuk in het toen geliefde 'East meets West'-genre over de koning van Siam en een Britse gouvernante.
Mijn eerste dag op het pensionaat. 'Zo jongen, dan gaan we nu, blijf nu gezeglijk hier en doe je ouders geen verdriet.'
Weet je wat ze zich in alle winkels vooral van mij herinnerden? Dat ik zo gezeglijk ben, zo meegaande, zo beleefd. Het woord gezeglijk zit onder spinnewebdraden, het is lang in mij begraven geweest. Aardig vooral, ik, dat zeiden ze, allemaal zeiden ze dat.
Alleen als Casper zei: 'Kom, we gaan vandaag een paar maaltjes bonen plukken,' werd hij ineens gezeglijk.
Combinatiemogelijkheden
met substantief
- een gezeglijk kind
- een gezeglijke leerling
'Hij lijkt vast niet op hem in zijn manier van doen', zei ze hardop, alsof ze een bezwering uitsprak. En misschien hielp het, want het lelijke jongetje werd een lief en gezeglijk kind.
Op school bleek Franklin een vlotte en gezeglijke leerling.
Vaak druk, maar over het algemeen een lief, vrolijk en gezeglijk kind waar goed afspraken mee waren te maken, zelfs al op jonge leeftijd.
met bijwoord
- niet gezeglijk
Nee, dit is niet gezeglijk van je, m'n baasje oliebol.
- te gezeglijk
Drastisch is de Bey inderdaad, want hij is nog niet binnen of hij verklaart dat hij nu direct van zijn echtgenote af wil. Te ingetogen, te gezeglijk, kortom: saai. Hij zal haar ten huwelijk geven aan zijn favoriete Italiaanse slaaf Lindoro, die mag haar meenemen naar zijn vaderland. In haar plaats wil hij een spannende Italiaanse hebben, 'een van die jongedames ... die zo veel aanbidders tot wanhoop brengen'.
in voorzetselgroep
- op gezeglijke wijze
Toen het zijn tijd was om geboren te worden, wenste hij de buik van zijn moeder niet op gezeglijke wijze te verlaten.
met ander, nevengeschikt adjectief
- lief en gezeglijk
- stil en gezeglijk
- vrolijk en gezeglijk
De meisjes waren verschillend: de mijne blond, sterk en eigenwijs, die van haar donker, lief en gezeglijk.
Luister, ik heb je gezegd, je zult een Javaans meisje worden. Een Javaans meisje is stil en gezeglijk. Ze heeft aandacht voor het kleine gebaar. Ze is er trots op dat ze, wanneer dat van haar gevraagd wordt, zo onbeweeglijk kan zitten als een houten pop.
Vaak druk, maar over het algemeen een lief, vrolijk en gezeglijk kind waar goed afspraken mee waren te maken, zelfs al op jonge leeftijd.