graatmager


graatmager 1.0

( Gezegd van personen en dieren)
heel erg mager; zeer mager; broodmager

Algemene voorbeelden


Mevrouw Pauwels droeg een satijnen kamerjas en grijze slippers met witte donzige pomponnetjes. Ze was graatmager en het losse vel in haar hals wiebelde bij elke beweging.

Naakte zielen, Luc Deflo,

De overtalrijke, vuile, in nauwelijks meer dan lompen geklede kinderen, de vroegoude vrouwen – de één moddervet, de andere graatmager – de kromgewerkte ouden van dagen en de hopeloosheid die om hen heen hing, overtuigden mij ervan dat het voor hun stand niets uitmaakte of aan de universiteit in het Frans of in het Vlaams werd gedoceerd.

Emmeke, Jan Lampo,

Combinatiemogelijkheden


met substantief


  • een graatmagere jongen
  • een graatmagere man
  • een graatmagere vrouw
  • een graatmager kind
  • een graatmager jongetje
  • een graatmager meisje

Je vraagt of je de foto nog 'es mag zien, om als het ware door het raampje te kijken, door Hogans pantser van geschulpte spieren heen, op zoek naar de graatmagere jongen die die dag op de oprit van de Deetsen rondjes reed.

Cherry, Mary Karr,

In een verlebberd spullenhulpwiegje huilde een blond, graatmager jongetje van een jaar of drie, waarvan ik, toen het me schichtig over de wiegrand aanstaarde, merkte dat het ene oogje loensde, de wat glazige pupil in de rechter ooghoek.

Het blije lijden, Alex Rosseels,

Op de dijk, in de richting van de vlakte, ontmoet Shulai een vluchtende familie: een graatmagere man en vrouw met een graatmager kind aan de hand.

Mijn katoen, mijn thuis, Su Tong,

Achter hem stond een graatmager meisje mij verbaasd aan te staren.

Histoire d'amour sentimentale (de nouveau); Détresse (een groteske), Koen Sonck,

Stinkbommen, zei de oude, graatmagere vrouw, twee frank het stuk, je zult er content van zijn.

De wekker, André Janssens,

  • een graatmagere hond
  • graatmagere geiten

Alles was haarscherp afgetekend in het heldere septemberlicht: het blauwe busje waarin hij werd opgehaald, de gouden strepen op het uniform van de agent, de graatmagere geiten in het stoppelveld aan de overkant van de straat.

Alle verhalen, Kristien Hemmerechts,

Twee kleine bedelaartjes, een broertje en een zusje door hun werkloze vader uitgezonden, komen op een besneeuwde veldweg een graatmagere hond tegen die er even ellendig aan toe is als zijzelf en die bij hen komt bedelen.

Tussen tuin en wereld, Paul De Wispelaere,

met ander, nevengeschikt adjectief


  • boomlang en graatmager

Hij was boomlang en graatmager, had een scherp gezicht dat altijd slecht geschoren leek, pikzwart en sluik haar, forse wenkbrauwen, doordringende, zwarte ogen en een messcherpe neus.

Verdwaalde post, Walter van den Broeck,

  • graatmager of varkensdik

Ze heeft een prachtige kont, dacht hij, maar ook al was ze graatmager of varkensdik, toch zou ik haar niet willen missen.

Eenhoorn, Fernand Auwera,

graatmager 1.1

zonder overtuigende argumenten; met weinig diepgang

Betekenisbetrekking


metafoor
Betrokken betekenissen 1.0 : 2.0

Algemene voorbeelden


Voorts uit wijdlopigheden, die slechts kunnen hebben gediend ter aandikking van zijn graatmagere betoog: Een indringende ontleding van het verhaal gaf Kees Fens in 'Merlijn', jan. 1964 en terug te vinden onder de titel 'De gevestigde Chaos' in het gelijknamige boek.

De bierkaai. Kladboek 2, Jeroen Brouwers,