huisgenoot


huisgenoot 1.0

iemand met wie men hetzelfde huis deelt; iemand die in hetzelfde huis woont

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een huisgenoot…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] woont in hetzelfde huis als iemand

    Algemene voorbeelden


    Ze krijgt ook last van stank en tocht en laat haar man verklaren dat er 'koude lucht door middel van een stofzuiger door de plafonds heen' wordt geblazen, wat een welbekende opzet is 'om mensen uit hun huizen te plagen'. Want dat is het, menen ze, ze worden weggeplaagd door D., een huisgenoot van zekere geaardheid die in zekere betrekking staat tot R., een tweede huisgenoot.

    NRC,

    Burgerlijke staat: de mantelzorger van een huisgenoot is: 50% gehuwd, 21% ongehuwd/gescheiden, 29% verweduwd.

    http://www.mantelzorg.net/

    Al doet de zachtmoedige Stockholmse communebewoner Göran anno 1975 nog zo hard zijn best om vrij en blij te glimlachen als zijn vriendin enthousiast vertelt over haar eerste echte orgasme, opgedaan bij een leninistisch-marxistische huisgenoot, op de wc kotst hij toch zijn jaloezie eruit.

    Trouw,

    Combinatiemogelijkheden


    met adjectief ervoor


    • een nieuwe huisgenoot

    Ondertussen hadden de hoofdhuurder en zijn vriend weer een nieuwe huisgenoot in huis gehaald, een studiegenoot die een baan in onze woonplaats had gevonden en nog een kamer zocht.

    http://www.kamernet.nl/dsp_lsr_casus.php?CID=1257

    met bezittelijk voornaamwoord


    • haar huisgenoot
    • hun huisgenoot
    • je huisgenoot
    • jouw huisgenoot
    • jullie huisgenoot
    • mijn huisgenoot
    • onze huisgenoot
    • uw huisgenoot
    • zijn huisgenoot

    Ze beweerden dat ze niets hadden gehoord of gezien van de overval op hun huisgenoot.

    De Standaard,

    Hij beweerde dat twee mannen zijn huisgenoot om het leven hadden gebracht.

    ANP,

    Soms kwam mijn huisgenoot binnen: "Het kan mij niks schelen maar je moet die plaat niet meer draaien."

    De kleine blonde dood, Boudewijn Büch,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding


    Als deel van een afleiding


    Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen


    huisgenoot 1.1

    gezelschapsdier dat iemand in huis heeft, vooral een hond of een kat; huisdier

    Betekenisbetrekking


    generalisering
    Betrokken betekenissen 1.0 : 1.1

    Semagram (extra betekenisinformatie)


    Een huisgenoot…

    is een dier

        Algemene voorbeelden


        Als u een pup gaat halen is het aan te raden vooraf alles klaar te zetten. Doe al het nodige om uw nieuwe huisgenoot te verwelkomen, want hij/zij zal merken dat een en ander verandert in zijn leven als hij bij u binnen wandelt.

        http://www.dobey.nl/

        Dus de volgende keer dat uw feliene huisgenoot zich luid brommend tegen uw aaiende hand schurkt, mag u zich nog steeds gecomplimenteerd voelen met uw streeltechniek.

        http://www.xs4all.be/~dvdavid/mag_science/Natuur/mag_science.20010320164519.nl.html

        Het betoverende van katten bestaat voor de kattenliefhebber hieruit, dat deze huisgenoot in diepe ernst en zonder ooit gevaar te lopen zijn lachen niet te kunnen houden, elk ogenblik dingen doet die zijn superieure gastheer, hoe vaak ze ook eerder gedaan zijn, toch niet heeft kunnen raden.

        Klaas kwam niet, W.F. Hermans,

        Combinatiemogelijkheden


        met adjectief ervoor


        • een trouwe huisgenoot

        En iedereen kan volop genieten van de trouwste huisgenoot van de mens: de hond.

        http://www.geocities.com/vereniging_schapendoes/start_nl.htm,

        Woordfamilie


        Als deel van een afleiding