kledingwinkel


kledingwinkel 1.0

winkel waar kledingstukken verkocht worden; winkel waar men kleding kan kopen; kledingzaak

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een kledingwinkel…

is een winkel; is een bedrijf

  • [Activiteit of handeling] biedt te koop aan
  • [Belanghebbende of begunstigde] verkoopt aan de particuliere klant
  • [Object betroffen] verkoopt kledingstukken

    Algemene voorbeelden


    De winter roept allerlei associaties op. Zodra de temperatuur onder nul zakt, ontstaat het verlangen naar wollen kledingstukken. De behoefte om ieder lichaamsdeel te bedekken en te omhullen met poezelig zachte stoffen. En de zin om weg te kruipen op de bank, met een boek en een warm drankje. Allemaal neigingen die in normale omstandigheden zouden kunnen leiden tot een run op kledingwinkels en een forse stijging in de verkoop van sjaals, mutsen, handschoenen, sokken, dikke truien en natuurlijk boeken en thee.

    http://www.fashionunited.be/e/column.htm

    De kledingwinkels hebben nu uitverkoop. Ik zag prachtige pantalons, wel zeventig procent afgeprijsd. 'Sportief en toch gekleed, echt iets voor u.'

    Gstaad 95-98, Marek van der Jagt,

    In de kledingwinkels en warenhuizen werd niet alleen goedkoper gekocht maar ook minder [...]. Er gingen ongeveer 5,9 procent minder kledingstukken de deur uit.

    De Standaard,

    kledingwinkel 1.1

    gebouw waarin een kledingwinkel gevestigd is; kledingzaak

    Betekenisbetrekking


    metonymie
    Betrokken betekenissen 1.0 : 1.1

    Algemene voorbeelden


    Vorig jaar werd in vijf maanden tijd zes keer de ruiten van de kledingwinkel ingegooid.

    Meppeler Courant,