kneu 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een kneu…
is een vinkachtige; is een vogel; is een dier
- [Afmeting] is ongeveer 14 cm lang
- [Geluid] zingt, fluit; maakt een zingend of fluitend geluid dat een beetje klinkt als kneu, waaraan hij zijn naam dankt
- [Kleur] heeft een bruine rug, een bruine staart, grijsbruine kop en een grijze onderzijde, als mannetje een rode borst en kruin en als vrouwtje meer strepen
- [Bouw] is gewerveld; heeft twee poten
- [Deel] heeft een korte, dikke snavel
- [Voortplanting] legt eieren
- [Plaats] leeft in relatief open terrein met veel struikgewas
- [Woongebied] komt voor in Europa, Azië en Afrika
- [Leeftijd] kan 9 jaar oud worden, maar wordt gemiddeld 2 jaar oud
- [Gedrag] is een alleseter
- [Waardering] wordt vaak gehouden en gewaardeerd als huisdier en gezelschapsdier in een volière
Wetenschappelijke naam: Linaria cannabina
Rijk | Animalia; Dieren |
---|---|
Stam | Chordata; Chordadieren |
Klasse | Aves; Vogels |
Orde | Passeriformes; Zangvogels |
Familie | Fringillidae; Vinkachtigen |
Geslacht | Linaria; Kneuen |
Soort | Linaria cannabina |
Algemene voorbeelden
De kneu kent van oudsher veel benamingen in de volksmond, te weten; kneu, vlasvink, robijntje, hennepvink en kneuter. Het mannetje is te herkennen aan het rood van kop en borst, meestal is de kleur afgedekt door de grijze veerranden. Het vrouwtje is over het geheel wat meer streperig getekend dan de man. De zang is aantrekkelijk en wordt behalve in de ruitijd het gehele jaar gehoord.
Leeuweriken jubelden, een kneu zong op een weipaal, een kievit maakte al gorgelend de gekste loopings en salto's om de een of andere vermeende vijand van zijn nest weg te lokken.
Combinatiemogelijkheden
in voorzetselgroep
- mannetje en vrouwtje van de kneu
Mannetje en vrouwtje van de Kneu verschillen sterk, het mannetje heeft een ongestreepte bruine rug, een grijze kop (met donkere wang en lichte vlek in het midden), lange gevorkte staart en een korte grijze snavel. Het voorhoofd en de borst zijn in de broedtijd rood gekleurd, de flanken oranjebruin. Het vrouwtje is veel fletser met gestreepte borst. De zang en roep zijn kenmerkend (babbelend) en worden ook wel 'kneuterig' genoemd.
met ander, nevengeschikt substantief
- vinken, distelvinken en kneuen
Geelgorzen zijn hoofdzakelijk strandvogels. Ze leven in het open veld of in de buurt van struikgewas, maar mijden in het algemeen de bewoonde wereld. 's Winters [...] zijn ze, net als vinken, distelvinken en kneuen, in de nabijheid van boerderijen te vinden.