knokkel 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een knokkel…
is een gewrichtsknobbel
- [Geheel] maakt deel uit van de hand en in het bijzonder van het gewricht dat de vingers met de rest van de hand verbindt
- [Aantal of hoeveelheid] is een van de vijf gewrichtsknobbels in de hand
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] steekt uit en wordt wit als de vuist gebald wordt of als de vingers gebogen worden
Algemene voorbeelden
Trouwens, als ik ooit zo iemand tegenkom kan hij een halve week de afdrukken van mijn knokkels in z'n bakkes koesteren.
Ik zag dat hij de knokkels van zijn rechterhand had geschaafd.
Amar stond recht onder haar, hield de twee meter hoge trap met zijn grote handen, waar de knokkels als kastanjes uitkwamen, vast, grote handen, waarvan hij niet gewend was dat hij ze kon gebruiken, grote handen, die hij soms met elkaar vergeleek om te zien of ze nog wel bij elkaar hoorden.
Op het geribbeld bord boent ze de knokkels stuk op een reusachtige, roze directoire met elastiek in de pijpen, en af en toe blaast ze uit haar mooie, afgetobde mond een sliert haar voor d'r ogen weg.
Mijn vuist ging nogmaals naar de muur, ik haalde hem terug en bekeek wat de schade was, drie van de vijf knokkels waren open en bloedden.
Het begint met pijn in een knokkel of in een ander gewricht. Daarna krijg je koorts en ziet je huid eruit alsof je mazelen hebt. Daar hoef je je niet druk over te maken, want na een kleine week ben je weer de oude. Je hebt dan geleden aan een besmettelijke tropische ziekte die veel namen heeft: knokkelkoorts, vijfdaagse koorts, dadelziekte. En dan is er nog de oorspronkelijke en nog altijd gangbare benaming: denguekoorts. "Dengue'' is afgeleid van het Swahili-woord dinga, maar wie weet dat?
Combinatiemogelijkheden
als subject bij een werkwoord
- wit worden
- wit uitslaan
- wit wegtrekken
- wit zien
Ze hield zich vast aan de spijlen van haar bed. De knokkels van haar handen werden wit, maar ze gaf het niet op.
Van Straten klemde haar vingers zo vast in elkaar dat de knokkels wit werden.
Ik heb me aan mijn bed vastgeklemd dat mijn knokkels wit zagen en het hielp.
De knokkels van zijn vingers sloegen wit uit toen hij zijn vuisten balde.
Haar knokkels trokken wit weg en de aders op haar hand kleurden purper.
Hij zag dat haar knokkels wit van het knijpen waren.
met adjectief ervoor
- geschaafde knokkels
- witte knokkels
Ik had zijn hand willen pakken, maar die klemde zich vast aan de tafelrand, witte knokkels.
Rotte avonden waren dat, niet zelden liepen ze uit op een vechtpartij om niets en dan moest Kees de volgende dag op zijn werk de pijn verbijten in zijn geschaafde knokkels of beurse lip.
En ik heb Pap inderdaad nooit van een vechtpartij in een café zien wegkomen met meer dan een paar geschaafde knokkels van het gebroken gebit van een of andere stakker.
in voorzetselgroep
- met zijn knokkels op iets beuken
- met zijn knokkels op iets kloppen
- met zijn knokkels op iets roffelen
- met zijn knokkels op iets slaan
- met zijn knokkels op iets timmeren
- op zijn knokkels bijten
- met zijn knokkels tegen iets slaan
Met mijn knokkels klopte ik driemaal op het glas en wachtte.
Ze sloeg met haar knokkels op haar eigen tafel.
Zo hard als ze kon beet ze op haar knokkels.
Hij beukte met zijn knokkels op de tafel en zei: 'Baels is een foutparkeerder!'
Met zijn knokkels roffelde hij een pittig marsje op zijn bureau.
Toen het kleine meisje in haar tirolerjurkje in het ravijn viel en daar van iedereen verlaten in het onguur gebergte met de titanische wolken om haar mutti kermde beet papa verwoed op zijn knokkels.
Als het te pijnlijk werd, mocht ik met m'n knokkels op de tafel timmeren.
Ik sloeg met mijn knokkels tegen het raampje en toen snelde ik, mijn longen uit mijn lijf schreeuwend, naar de voordeur.
Ik sloeg met mijn knokkels tegen de deur.