lomperik


lomperik 1.0

((vooral) in België)

iemand die lomp is; lomp persoon; lomperd

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een lomperik…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is lomp; wordt lomp gevonden

    Algemene voorbeelden


    Ze was gaan huilen zonder geluid. Dat zag je soms in films, stil verdriet. Iets heel ergs was dat, alleen lomperiken hadden dat niet door. Wat moest ik doen? Ik gaf haar mijn zakdoek.

    Bas, Annie Van Keymeulen,

    De regiopolitie Gelderland-Midden stelt over twee maanden een horkenkliklijn in. Politiemedewerkers kunnen daarop verkeersgedrag van weggebruikers doorgeven. Justitie zorgt dat deze lomperiken versneld een bekeuring thuis krijgen.

    De Telegraaf,

    Wat zou ik mij zorgen maken om een paar lomperiken uit een achterlijk dorp?

    Gras, Clem Schouwenaars,

    Als automobilist vervloek ik de lomperik die plots invoegt, zonder (ver)pinken uiteraard, die in volle snelheid en met de nodige verblinding, u verplicht de baan te ruimen of die onbeleefderik die me zonder mededogen de weg afsnijdt.

    http://www.bertanciaux.be/bertanciaux/blog/bertsweblog//Wie_zonder_zonde_is,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding