nondeju


nondeju 1.0

(eufemistisch; (vooral) gesproken taal)

bastaardvloek waarmee men vooral uiting geeft aan woede, ontsteltenis, schrik, verbazing of blijde verrassing
Vaak als uitroep.
Zie ook : nondedju

Algemene voorbeelden


Dat moest een fantastische vader zijn geweest. Hij voelde zich een beetje jaloers. 'Stel je daar maar niks van voor,' antwoordde Leonoor meteen. 'Een iezegrim, dat was het. Altijd kankeren, nondeju dit, nondeju dat, en op zijn poot spelen.'

Zonder genade, Renate Dorrestein,

De in overalls geklede knokploeg (KP) Limburg, geschaard rondom de krakende ontvanger in afwachting van de aankondiging van een wapendropping, springt op, balt de vuisten en roept: 'Nondeju! Nondeju' Het is september 1944 en de geallieerde opmars is in De Peel tot stilstand gekomen.

NRC,

Een auto stopt met gierende remmen voor het hoofddeksel. 'Nondeju.' Dirk stapt driftig naar de chauffeur die lijkbleek achter zijn stuur zit.

Open gelijk een mond, Jeroen Olyslaegers,

Dat niemand het van mij afpakt, nondeju!

Open gelijk een mond, Jeroen Olyslaegers,

'Mij is nondeju niets doorgegeven. Ik zal het navragen.'

Franklin, Thomas Lieske,

'Gooi die zieke fuck in zijn cel, nondeju!'

Open gelijk een mond, Jeroen Olyslaegers,

'Er zal zeker een botsing zijn gebeurd', geeft tante Leona weifelend te kennen. 'Botsing, botsing madam botsing... Een opstopping zeker nondeju', bootst oom zijn vrouw spottend na. Hij lacht lomp om haar onwetendheid.

Hete zeeprikkels, Andreas Roels,

"Seg, zijt ge nu geheel betoefeld!" deed Toffel scherp. "Nondeju, ge waart reeds uren onvindbaar toen men mij waarschuwde."

Heeresma helemaal, Heere Heeresma,