schoenwinkel


schoenwinkel 1.0

winkel waar schoenen verkocht worden; winkel waar men schoenen kan kopen; schoenenzaak

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een schoenwinkel…

is een winkel; is een bedrijf

  • [Activiteit of handeling] biedt te koop aan
  • [Belanghebbende of begunstigde] verkoopt aan de particuliere klant
  • [Object betroffen] verkoopt schoenen

    Hoofdsemagram: winkel


    Algemene voorbeelden


    De omzet van de detailhandel is in mei met bijna 4 procent gestegen ten opzichte van mei 1994. Vooral schoenwinkels deden goede zaken.

    Meppeler Courant,

    Fragiele bouwseltjes, bestaande uit een zooltje, een duizelingwekkend hoge hak en veel flatteus over de voet gekruiste riempjes, staan in elke schoenwinkel te wachten op stralend zomerweer, rimpelloos asfalt of draagsters die kunnen vliegen - want hoe zou iemand daar een gemiddelde Nederlandse stoep op kunnen bedwingen?

    NRC,

    "Toch hopen we over een maand de eerste zes winkeltjes officieel te kunnen openstellen." Het gaat om een slagerij, een schoenwinkel, een tabakswinkel, een kapperszaak, een dokterskabinet en een kruidenierswinkel.

    De Standaard,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding


    schoenwinkel 1.1

    gebouw waarin een schoenwinkel gevestigd is

    Betekenisbetrekking


    metonymie
    Betrokken betekenissen 1.0 : 1.1

    Semagram (extra betekenisinformatie)


    Een schoenwinkel…

    is een gebouw

        Algemene voorbeelden


        Puffend rijdt de DKW door de dorpskom, langs de huizen met geelglimmende bakstenen, lila en beige geverfde balkons, schoenwinkels, een smidse, een kerkhof waar een vrouw in rouw op haar duim zuigt.

        Het verdriet van België, Hugo Claus,

        Ik kwam behoorlijk op tijd en zat op een bankje voor de schoenwinkel te wachten op de aanvang van de cursusavond.

        http://www.hans-sandmann.nl/ehpocursus2-2006.htm,

        Woordfamilie


        Als deel van een afleiding