stede 1.0
(poëtisch/literair; archaïsch. Behalve in poëtische of literaire taal ook nog gebruikt in enkele vaste voorzetselverbindingen.)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een stede…
is een stad
Algemene voorbeelden
In de verhalen over belegerd Oostende in 1601 doet een merkwaardig geval de ronde. Sir Francis Vere, aanvoerder van de Engelse troepen, die met de Hollanders de stad verdedigen, wordt verliefd op een jonge vrouw uit de ingesloten stede en ze wordt zijn minnares.
Ik wist alles wat in onze goede stede gebeurde. Ik weet het nog. Ook de intiemste gebeurtenissen die binnenskamers plaats vonden en vinden.
In de jaren tachtig had peetvader André Cools zich teruggetrokken uit Brussel om vanachter de schermen, vanuit het Luikse voorstadje Flémalle, de Parti Socialiste te blijven domineren […]. André Cools was een fervent voorstander van de hernieuwde regeringsdeelname […]. De PS-federaties van Charleroi en Luik stemden in 1988 – tevergeefs - tegen de regeringsdeelname. Tot grote woede van Cools, die moest vaststellen dat de controle over de vurige stede hem was ontsnapt. Voordien oefende hij die controle uit vanuit de voorsteden: zijn eigen Flémalle, het Grâce-Hollogne van Alain Van der Biest of het Seraing van Guy Mathot. Luik-centrum was evenwel het terrein van Dehousse geworden.
Vaste verbindingen
hier ter stede
-
hier in de stad; hier ter plaatse
Diederika praat in schrijftaal. Ze spreekt zinnen uit waarin woorden voorkomen als 'echter', 'slechts', en 'hier ter stede'. Zo praten mensen niet.
Twintig jaar geleden werd ik aan de rijksuniversiteit hier ter stede benoemd om onderwijs te geven in de Slavische letterkunde.
ter stede
-
in deze stad
Daarmee wil hij maar zeggen dat het bedrag van vijftien miljoen gulden dat zijn bedrijf straks op de koop toe krijgt, niet neerkomt op een overheidssubsidie voor de bouw van een hotel, dat andere hardwerkende hoteliers ter stede wel eens de das om zou kunnen doen.
ter zelfder stede
-
in dezelfde stad
Op een septembermiddag, op mijn elfde jaar, in de Adriën Milderstraat te Rotterdam, overkwam mij plotseling de grondgedachte van Descartes; 'Ik denk dus ben ik,' geheel zonder voorbereidend werk, onkundig van zelfs maar de naam van Descartes. En drie jaar later, op een maartse dag omstreeks halftwee in de Eerste Middellandstraat ter zelfder stede, verklaarde ik de ziel en diens onsterfelijkheid als de ongrijpbare factor 'leven' die ons materieel wezen op mysterieuze wijze gaande maakt en houdt.