A - Als bijvoeglijk naamwoord
teut 1.0
(informeel)
Algemene voorbeelden
'Mijn moeder dacht dat ik de neus van mijn grootvader had, maar die had hem van de drank. Ik begin trouwens teut te worden.' Hij schenkt de glazen nog maar eens vol, de fles is nu op een bodempje na leeg.
Zaterdagavond zijn we met z'n allen uit eten gegaan, we hebben 'm toen nogal flink geraakt, ik heb d'r thuis gebracht want ze was veel te dronken om nog te kunnen rijden. Eerlijk gezegd zat ik zelf ook aardig teut achter 't stuur.
Dikke Olly was een beetje teut. Ze noemde de namen van straten en winkels waar we langs kwamen, viel in slaap, werd na een paar minuten weer wakker, pakte toen de commandobuis van de haak en begon in slecht Duits een lied te zingen.
B - Als zelfstandig naamwoord
teut 1.0
(geschiedenis)
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een teut…
is een handelaar; is een persoon
Algemene voorbeelden
De teuten organiseerden zich in kleine gezelschappen. De teutengemeenschappen kenden een complexe organisatie. In de meeste gevallen werkten ze in vennootschappen om handelsrisico's te beperken. De toelatingsvoorwaarden waren meestal scherp omschreven en schriftelijk vastgelegd. Van belang was dat deelnemers van goed gedrag waren.
Een teut is een handelsreiziger in bepaalde Limburgse dialecten.
Opmerkelijk zijn de oude statige 'Teutenhuizen', waar de Teuten, een gilde van rondreizende kooplui, tijdens de barre winters een welgesteld leventje leidden.
Vanaf nu zal, mede door jullie allemaal, de textielteut België rondreizen (zoals de echte teuten dat ook deden).
Woordfamilie
Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen
Etymologie
Bijzonderheden | Misschien afgeleid van teutoons 'Duits' of van het Duitse woord Tüte 'zak'. |
---|