tuinbroek 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een tuinbroek…
is een broek; is een kledingstuk; is een voorwerp
- [Kleur] is als werkkleding vaak blauw of groen, maar kan ook allerlei andere kleuren hebben
- [Omvang concreet] bedekt de benen en de voorzijde van het bovenlijf tot aan de schouders
- [Uiterlijk] is als kinderkleding vaak gestreept
- [Vorm] is wijd
- [Deel] bestaat uit een broek, een voorschoot en bretels
- [Materiaal] is gemaakt van katoen, vaak van spijkerstof
- [Doel of bestemming] dient als werkkleding bij het tuinieren, maar wordt ook als gewone kleding gedragen
- [Plaats] wordt in de tuin, maar ook daarbuiten gedragen
- [Gebruiker] wordt gedragen door tuinders, maar ook door anderen, vooral vrouwen of kinderen
- [Waardering] wordt als niet-gekleed beschouwd
Algemene voorbeelden
Ze loopt in het bos van Groot Hemborn. In de aangrenzende tuin zijn een stuk of vijf hoveniers in groene tuinbroeken aan het werk. Een van hen snoeit de sparren die de uitgestrekte tuin van het wandelgebied scheiden.
Bij de kerstboom hield ze even halt. Voor het stalletje lag een meisje in een blauwe tuinbroek languit op haar buik en tastte naar de beeldjes.
Sommige mensen kunnen zich niet voorstellen dat twee vrouwen met elkaar vrijen. Anderen hebben soms rare ideeën over lesbisch zijn. Bijvoorbeeld dat alle lesbische vrouwen manwijven zijn met kort haar en een tuinbroek.
Ze draagt een wijde tuinbroek, waaronder een paars hemmetje, en aan haar voeten donkerblauwe Adidassen.
Ouders kregen het verzoek om hun kind op die dag in januari als kabouter aan te kleden. Gevolg: het aantal tuinbroeken en geruite bloesjes was niet te tellen.
De softe welzijnssector van de jaren zeventig heeft definitief de macht overgenomen. Alleen zijn tuinbroeken, baarden en lange haren in de kast gehangen en vervangen door snelle babbels en goed zittende pakken.
De gewoonte om, als man dan, feestwaarts een tuinbroek aan te trekken en Noorse klompen, terwijl je vrouw een zijden jurk met frutsels, hoge hakken, oorbellen en veel juwelen aandoet.
tuinbroek 1.1
(pejoratief)
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 1.1 |
---|
Algemene voorbeelden
Als het over het heden gaat en de eigen ervaring van alledag de belangrijkste empirische referentie wordt, worden de clichés al helemaal niet meer geschuwd en is het soms zelfs net of je een roze tuinbroek hoort praten.
Komrij: ''Ik heb deze plek altijd gemeden als de ziekte. Maar ik vond dat het nu tijd was om de balans op te maken. De idealisten van '68 zijn op sterven na dood.'' De tuinbroeken van toen zijn nu aan de macht. Komrij: ''Er is veel door hen vernietigd, de cultuur is om zeep geholpen. En er is niets voor teruggekomen."