verkleinwoord 1.0
(taal en taalkunde)
woord waarvan het achtervoegsel over het algemeen aangeeft dat het als klein en/of
geliefd wordt gezien
In ironisch taalgebruik kan het gebruik van een verkleinwoord ook denigrerend bedoeld
zijn.
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een verkleinwoord…
is een woord
- [Constructie] bestaat uit een basiswoord en een achtervoegsel
- [Functie] drukt door het achtervoegsel uit dat het een woord is voor iemand die of iets wat klein en/of geliefd is
- [Voorbeeld of specimen] wordt in het Nederlands gevormd met het suffix -je; wordt in het Vlaams en in de Nederlandse dialecten ook wel gevormd met het suffix -ke
Algemene voorbeelden
In de traditionele dialecten van het Nederlands is de vorming van het verkleinwoord (in wat aangeduid wordt als de morfologie) afhankelijk van de plaats van herkomst van de spreker (bijv. 'flessie', 'fleske', 'flesje').
Door giechelend en onder het uiten van allerhande verkleinwoorden met haar vingers zijn buik te kriebelen, trachtte Anna hem tot ontspanning te brengen.
Ze sprak met van die verkleinwoorden: meneertje, centjes, weertje.