vrijdag 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Vrijdag…
is een dag; is een periode; is een tijd
- [Deel] bestaat uit 24 uur
- [Geheel] is een van de zeven dagen van een week
- [Rang of hiërarchische positie] is de vijfde dag van een week op de gregoriaanse kalender
- [Duur] duurt 24 uur
- [Ordening of volgorde] wordt voorafgegaan door donderdag en gevolgd door zaterdag
- [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is de dag waarop de kruisiging van Christus plaatsvond (Goede Vrijdag); is de dag waarop katholieken geen vlees mochten eten en daarom vaak vis aten; is de dag waarop in sommige plaatsen koopavond wordt gehouden; is de dag waarop bij bedrijven e.d. soms een borrel wordt gedronken ter afsluiting van de werkweek
Algemene voorbeelden
Oud en nieuw bracht ik bij Sandra door. Die avond, een vrijdag, herinner ik me nog wel.
Heinsbroek had zelf zo veel redenen genoemd waarom hij binnenkort zou aftreden, dat die profetie ook wel in vervulling zou gaan. Ik was er natuurlijk niet helemaal zeker op en toetste dus mijn inschatting voortdurend aan die van Haagse professionals. Voor het laatst nog op vrijdag 11 oktober, de laatste vergadering van het kabinet voor ons aftreden.
Hij nam vorige week vrijdag heel stoer afscheid van Mascha, maar de eerste dagen zonder ons heeft hij alleen maar geroepen: 'Mamma toe. Pappa toe.'
Het jachtspringen op vrijdag leverde de inwoner van Henley-in-Arden in Warwickshire de vijfde plaats op.
De vooraanstaande Britse ekonoom en Nobelprijswinnaar James Edward Meade is vrijdag op 88-jarige leeftijd overleden.
De reizende tentoonstelling staat tot vrijdag 24 september in het gemeentehuis van Beilen en is op werkdagen te bezichtigen van half negen tot twaalf uur en van half twee tot vijf uur.
Vrijdag bevestigde de Finse skifederatie dat een van haar leden die deelgenomen heeft aan het wereldkampioenschap in het Italiaanse Val di Fiemme, verdacht wordt van dopinggebruik.
Combinatiemogelijkheden
met adjectief ervoor
- vorige vrijdag
met adjectivisch tegenwoordig deelwoord
- aanstaande vrijdag
- komende vrijdag
- volgende vrijdag
met adjectivisch voltooid deelwoord
- afgelopen vrijdag
met voorzetselgroep
- vrijdag bij
- vrijdag in
- vrijdag met
- vrijdag naar
- vrijdag om
- vrijdag tot
in voorzetselgroep
- na vrijdag
- op vrijdag
- sedert vrijdag
- sinds vrijdag
- tot vrijdag
- van vrijdag
- vanaf vrijdag
- voor vrijdag
met telwoord ervoor
- de eerste vrijdag (van de maand, van de maand april enz.)
- de tweede vrijdag (van de maand, van de maand april enz.)
- de derde vrijdag (van de maand, van de maand april enz.)
- de vierde vrijdag (van de maand, van de maand april enz.)
met telwoord erachter
- vrijdag 1 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 2 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 3 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 4 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 5 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 6 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 7 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 8 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 9 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 10 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 11 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 12 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 13 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 14 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 15 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 16 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 17 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 18 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 19 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 20 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 21 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 22 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 23 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 24 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 25 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 26 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 27 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 28 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 29 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 30 januari, februari, maart, april enz.
- vrijdag 31 januari, februari, maart, april enz.
met aanwijzend voornaamwoord
- die vrijdag
- deze vrijdag
met onbepaald voornaamwoord
- elke vrijdag
- iedere vrijdag
voorafgegaan door naamvalsgenitief
- 's vrijdags
De euforie van de vergadering van 's vrijdags de week tevoren was ver zoek.
De vluchten op Macao, 's maandags en 's vrijdags, met retours op dinsdag en zaterdag, zijn bedoeld als alternatief voor de luchthaven van Hongkong.
Vaste verbindingen
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen
Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen
- vrijdagavond
- vrijdagbijlage
- vrijdagborreluur
- vrijdageffect
- vrijdagetappe
- vrijdagfinale
- vrijdaggebed
- vrijdaghandel
- vrijdagkrant
- vrijdagmagazine
- vrijdagmatch
- vrijdagmiddag
- vrijdagmorgen
- vrijdagnacht
- vrijdagnamiddag
- vrijdagochtend
- vrijdagopdracht
- vrijdagpreek
- vrijdagprogramma
- vrijdagrecord
- vrijdagrit
- vrijdagstaking
- vrijdagstemming
- vrijdagtraditie
- vrijdagtraining
- vrijdagtrein
- vrijdagvergadering
- vrijdagverlies
- vrijdagvoormiddag
- vrijdagwedstrijd
- vrijdagzitting