znw. 1.0
(taal en taalkunde; (vooral) geschreven taal)
Algemene voorbeelden
Homoniemen staan in de orde znw., bnw. (bijw.), telw., vnw., ww., vz., voegw., tussenw., tenzij de etymologie zich daartegen verzet.
Zelfstandig naamwoord (znw). Een zelfstandig naamwoord duidt mensen, dieren of dingen aan. Ook (eigen)namen zijn zelfstandige naamwoorden.
De meeste zelfstandige naamwoorden (znw) hebben een enkelvoud en een meervoud. Er zijn ook zelfstandig naamwoorden die alleen maar in het meervoud voorkomen (hersenen/hersens) of alleen in het enkelvoud (zand, politie).
Een bijwoord zegt iets van een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord, enz.; eigenlijk zegt het iets van alles behalve een zelfst. naamw.
Let op: Als een ZN een vrouwelijk persoon aanduidt is het altijd vrouwelijk en als het een mannelijk persoon aanduidt altijd mannelijk!
Kabotseke: (znw.) platte muts of monnikskap die de kruin bedekt. Kanunnik: (znw.) seculier rooms-katholieke geestelijke. Kandelaber: (znw.) kandelaar met meerdere armen. Karveel: (znw.) een snel zeilschip uit Spanje of Portugal.