-boer 1.0
als tweede lid in samenstellingen: iemand die voor zijn beroep een bepaalde dienst
levert of in een bepaald product handelt; bedrijf dat of persoon die in een bepaald
product handelt of een bepaalde dienst levert
Heeft vaak een negatieve connotatie waarbij wordt gesuggereerd dat er sprake is van
desinteresse in het verkochte product, de geleverde dienst en/of de klant.
Woordfamilie
Als rechterlid in samenstellingen en samenkoppelingen
- afvalboer
- antenneboer
- autoboer
- baggerboer
- bandenboer
- bankboer
- betaalboer
- betonboer
- botenboer
- bussenboer
- champagneboer
- cijnsboer
- coaxboer
- cognacboer
- cokeboer
- computerboer
- cosmeticaboer
- databoer
- domeinboer
- drankboer
- drekboer
- dvd-boer
- educatieboer
- elektroboer
- energieboer
- exportboer
- fietsenboer
- fotoboer
- frietboer
- fruitboer
- garnaalboer
- gasboer
- geldboer
- gereedschapsboer
- glasvezelboer
- gokboer
- grindboer
- groenteboer
- gsm-boer
- hasjboer
- hormonenboer
- houtboer
- ijsboer
- ijscoboer
- ijzerboer
- internetboer
- IT-boer
- kaasboer
- kabelboer
- keukenboer
- klerenboer
- klonenboer
- koffieboer
- kolenboer
- koolstofboer
- koperboer
- kopieerboer
- krantenboer
- kunstboer
- lesboer
- liedjesboer
- linkboer
- literatuurboer
- margarineboer
- marktboer
- metalenboer
- meubelboer
- milieuboer
- monumentenboer
- mosselboer
- olieboer
- opiumboer
- oudijzerboer
- palingboer
- papierboer
- parfumboer
- parketboer
- patatboer
- patattenboer
- petroleumboer
- pillenboer
- pindakaasboer
- pizzaboer
- platenboer
- pornoboer
- ringtoneboer
- roddelboer
- schilderboer
- schillenboer
- seksboer
- shoarmaboer
- sigarenboer
- slijkboer
- softwareboer
- staalboer
- stripboer
- SVR-boer
- tabaksboer
- tapijtboer
- telecomboer
- tentenboer
- textielboer
- theeboer
- ticketboer
- urenboer
- vastgoedboer
- verenboer
- verfboer
- vergaderboer
- videoboer
- visboer
- vitamineboer
- voddenboer
- wapenboer
- waterboer
- webklusboer
- wietboer
- wolboer
- zorgboer
- zoutboer