groenteboer 1.0
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een groenteboer…
is een persoon
- [Plaats] werkt in een groentewinkel of groentekraam
- [Activiteit of handeling] drijft handel
- [Betrokkene] verkoopt groente en fruit aan particulieren
- [Object betroffen] verkoopt groente, aardappelen, fruit en kant-en-klare salades
- [Oorzaak, reden of aanleiding] oefent zijn functie uit voor zijn beroep
- [Toepassingsgebied of bereik] heeft nog slechts een beperkt marktaandeel in de westerse wereld
Algemene voorbeelden
Daarom vond ik het een grote eer dat ik Wolkers op de vooravond van zijn vijfenzeventigste verjaardag een doorzichtige plastic tas met een paar kilo lof mocht geven, gekocht bij groenteboer De Goeij-Koot bij ons om de hoek.
Het was het uur waarop de krantenjongens de vroegste edities bezorgen, bloemisten en groenteboeren van de veiling terugkomen en de ingekochte waar uitstallen, terwijl voor hun winkels een muur van lege kistjes en kratten groeit.
Wel doen tegenwoordig een SRV-man en een groenteboer het dorp nog aan om de eerste levensbehoeften te slijten.
De middagen verdeelde ik: sjouwer bij Kolen-kobus, de kolenboer, en met de groenteboer op de kar venten.
Die namiddag had de groenteboer mij keiharde kiwi's en groene bananen verkocht.
Woordfamilie
Als deel van een afleiding
Als deel van een afleiding
groenteboer 1.1
Betekenisbetrekking
Betrokken betekenissen | 1.0 : 1.1 |
---|
Semagram (extra betekenisinformatie)
Een groenteboer…
is een winkel; is een bedrijf
Algemene voorbeelden
Vroeger had je op elke straathoek een winkel. Groenteboer. Melkboer. Slager. Bakker. Nu zijn het woonhuizen met extra grote ramen geworden.
In 1994 besteedde de consument van iedere gulden 65 cent in de supermarkt, een kwartje in de speciaalzaken (bakker, slager, groenteboer) en een dubbeltje bij overige gelegenheden zoals markt en warenhuizen.
Verder zullen er een groenteboer, een bloemenzaak en een kantoor ondergebracht woren.